- 448 dat het mengelmoes onzer vigeerende rechtspractijk, het doolhof der geschreven wet, onzen blik op die dingen maar weinig heeft verhelderd. Mijn persoonlijke ervaring is gering, maar toch bleek me maar al te duidelijk hoe willekeurig, onoordeelkundig en onbevoegd zeer dikwijls het disciplinairehoe verregaand oppervlakkig en zonder kennis van zaken het crimineele recht wordt uitgeoefend. Yan 't laatste een paar voorbeelden. le. In een gerechtelijk onderzoek ontkent een beklaagde het feit, dat hem ten laste wordt gelegd. De voorzitter der commissie, die beklaagde, voor schuldig houdt, maakt zich daarover boos, noemt bekl. een leugenaar, zegt hem, dat zijn leugens hem toch niet zullen baten, waarom hij hem zoo hij zegt in zijn eigen belang aanraadt te bekennen. Nu weet ieder rechtsgeleerde, dat het voor een verdachte, van diens standpunt, lang niet altijd zoo voordeelig is dadelijk op alles ja en amen te zeggen, wat in casu later bleek, want beklaagde werd door het H. M. G. vrijgesproken. 2e. Een plaats, mil. comdt. legt een beklaagde het preventief arrest op, omdat hij in het voorloopig onderzoek „zoo halstarrig heeft gelogen" (dat was nog wel op advies van een Aud. Mil.) 3e. Onder eenige officieren kwam in een gesprek over het voltrekken van een doodvonnis (met den kogel) de mogelijkheid ter sprake, dat een der militairen, die daartoe was gecomman deerd, na eerst vruchteloos beproefd te hebben daarvan vrijstel ling te bekomen, ten slotte weigert er aan deel te nemen. Een der heeren beweerde, niet zonder instemming, dat zoo iemand eveneens ter dood moest worden gebracht. Ik bleef dan ook in de minderheid met de opinie, dat voor zulk een feit de doodstraf te eischen, wel een beetje crimineel was... ('k zou trouwens deze geheele wijze van uitvoering der doodstraf willen zien afgeschaft.) 4e In een krijgsraad wordt een vrij ingewikkeld geding behan deld. Nadat de stukken door den Aud. Mil. waren voorgelezen, zegt een der leden, dat hij zich nog niet voldoende op de hoogte acht en verzoekt daarom de zitting één dag uit testellen, teneinde de stukken te kunnen bestudeeren. Dit zeer billijk en wettig verzoek wekt verwondering, afkeuring bijna; „als dat noodig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 482