464
waaromheen, zooals later bleek, een zeer groot aantal randjoe»
waren aangebracht. Het bleken z. g. knie-randjoes te zijn, ge
maakt van bamboe boeloe overdekking met karbo-huiden, voor
dat doel meegevoerd, had hiertegen geen nut; de te groote
hoogte maakte gebruik onmogelijk. Tevens bleek, dat de poort
zich aan de Z. zijde bevond en dat daarheen een pad liep, dat
langs de Z. O. helling, nabij de Z. O. saillant, tegen den heuvel
rug opliep. Dit pad splitste zich op korten afstand van den
rand der hoogte in tweeën, één liep langs de Z. face, het andere
op de O. face aan. Men zag, dat de Atjehers zich op die paden
vrij bewogen, vermoedelijk waren er dus geen randjoes. Tevens
werd geconstateerd, dat het pad voor een groot deel in den
dooden hoek van de borstwering lag en daar dus weinig of geen
vuur te verwachten was.
Tot op het oogenblik van de verkenning uit Vi had de vijand
niets van onze nabijheid bespeurd, althans enkele lieden waren
onder een balé (afdak), op 50 M. van de redoute gelegen,
bezig een geit te slachten.
De verkenning werd daarna uit Y2 voortgezet, om de juist
heid der gegevens nogmaals na te gaande brigade marechaussée
(luit1. Yerschuir) was in Yi achtergebleven om de handelingen
der Atjehers te blijven waarnemen. Om 12u 20 n.m. was de
verkenning, die ruim een uur geduurd had, afgeloopen en
werd tot den aanval besloten. Inmiddels was ook de brigade
Yerschuir bij de hoofdcolonne teruggekeerd.
Het was de meening der beide kapiteins, dat hen een zware
taak te wachten stond, de versterking met hare geduchte hin
dernissen zou zeer zeker zware offers eischen. 't Was dan ook
hier, dat de afwezigheid van berg-artillerie gevoeld werd. Wel
is waar zou de eind-uitkomst wellicht niet zoo schitterend zijn
geweest, als dit thans het geval was, doch zeer zeker zouden
ook onze verliezen minder gevoelig geweest zijn, indien de aan
val met granaatkartetsvuur ware voorbereid.
Op de Tjot-Igeueh, hoog 70 M. en op 5 a 600 M. van de ben-
teng gelegen, zouden goede artillerie-stellingen te vinden zijn
geweest.
Beide officieren hadden echter het volste vertrouwen in hunne
troepen, vooral kapitein Webb steunde op zijne 4 brigades met