- 470
om ontvluchting van de bezetting zooveel mogelijk te beperken.
Dat het nog eenige (7) vijanden gelukte om te ontkomen, moet
gedeeltelijk aan het terrein, gedeeltelijk aan de opstelling der
gedetacheerde afdeelingen toegeschreven worden. De comman
dant van de N. afdeeling had zijn aandacht klaarblijkelijk meer
gevestigd op het pad, dat naar Blang Koethang voert, dan op het
bosch, dat Z. W. van den hollen weg gelegen is en waardoor de
vijand wist te ontsnappen.
Dat er niet meer troepen afgezonderd konden worden om
de vluchtenden op te vangen, wordt ons uit het verhaal van
den loop van het gevecht duidelijk, reeds nu had men hij de
aanvalscolonne gebrek aan troepen; reeds bij den aanvang van
het gevecht was de reserve opgebruikt en bleef niets ter beschik
king van den colonne-commandant over. De eenige afdeeling,
die in de hand van den commandant van het geheel had kunnen
blijven n.l. de 10e brigade, opgesteld ter enflleering van de W.
face, week van hare opdracht af en maakte den aanval mee.
De handelwijze van dezen brigade- commandant, hoewel begrij
pelijk, is rn.i. niet goed te keuren. Doch de kapitein van der
Maaten had, en zooals de uitkomst wederom bewezen heeft,
terecht het volste vertrouwen in zijne marechaussees, deze
gedroegen zich voorbeeldig en waren, hetzij inlander of Amboinees,
toonbeelden van dapperheid en moed. Zij dachten niet aan te
rugwijken en steunden niet op een reserve, die hen bij een
terugtocht op zou nemen. De colonne van der Maaten, geheel door
drongen van het denkbeeld, dat steeds offensief moet opgetreden
worden, dat men tegenover den Atjeher geen vrees moet kennen
en dat van een terugtocht geen sprake kan zijn, heeft hier een
schoone bladzijde aan de krijgsgeschiedenis toegevoegd en een
goed voorbeeld gegeven, hoe men met eene flinke voorbereiding
en een kort en krachtig doorgezet gevecht, schitterende uit
komsten kan verkrijgen.
Er was dien dag veel van onze mannen gevergd, want, nadat
het gevecht geëindigd was en aan de Atjehsche hoofden van
Leuboe en Sawang bevelen waren gegeven tot slechting van de
versterking en opruiming van de hindernissen, werd om 5 1/i u-
n. m. de terugmarsch aangevangen. Twee brigades bleven