504
dienstvoorschrift, zijn de kleinste troepenafdeelingen, die zelf
standig tot verrichtingen van den kondschapsdient door de voor
postendetachementen of de hoofdmacht worden uitgezonden.
Behalve de eischen, waaraan de commandanten der boven
besproken patrouilles moeten voldoen, moet de commandant eener
verkenningspatrouille een goed waarnemer zijn en volkomen
betrouwbaar. Hij moet zich uit alle hachelijke omstandigheden
weten .te redden, moed paren aan wilskracht en vastberadenheid.
Verkenningspatrouilles zijn in het algemeen daarom zoo moeilijk
te leiden, omdat de aanvoerder moet zien en oordeelen voor
den meerdere, die hem uitzond. De commandant moet het
gewichtige van het minder gewichtige kunnen schiften. Hij
moet den toestand helder inzien, zich daarin kunnen indenken,
want eenmaal uitgezonden, kan hij geen nadere bevelen meer
vragen, doch moet hij zelfstandig handelen. De waarde van de
waarneming bestaat daarin, dat zij geschied is door den com
mandant zeiven, dat geen twijfel kan bestaan omtrent de door
hem verstrekte inlichtingen en dat hij de verantwoording draagt
van zijne waarneming. Ook moet hij gedachtig zijn aan het
volgende: „die verkenningspatrouille heeft haar taak het best
volbracht, welke met de meest betrouwbare gegevens en in
haar geheel terugkeert."
Omtrent de gedragregels van eene verkenningspatrouille vin
den wij in ons voorschrift voldoende aanteekeningen.
Ten opzichte van het luisteren bij nacht zij het mij vergund
het een en ander mede te deelen.
Bij gunstigen wind kan men 's nachts hooren
de menschelijke stem tot op 4 a 500 passen; (bij ongunstigen
wind tot op 60 passen);
een ruiter op harden grond en in stap rijdende tot op onge
veer 100 passen;
idem in draf of galop tot op ongeveer 200 passen
idem op zeer harden grond (grintweg) en in stap rijdende tot
op ongeveer 200 passen;
idem in draf of galop tot op ongeveer 600 passen;
eene Europeesche compagnie infanterie marcheerende op een
grintweg tot op ongeveer 500 passen;
een voertuig op een grintweg tot op ongeveer 300 passen;