515 Nieuw-Zuid-Wales, Victoria en Queensland. Ze wordt gerecru- teerd in de verschillende plattelandsgemeenten, waar de bevolking sterk genoeg is om compagnieën te vormen. Het voornaamste infanteriekorps der Victoria vrijwilligers zijn de „Victorian Rangers". Het is georganiseerd door Kolonel Otter, vroeger officier bij de mariniers, die nu in Zuid-Afrika het 5e Vic toria Contingent commandeert. De Rangers zijn goede schut ters en de meesten hunner tevens goede ruiters, zoodat ze spoe dig, desveriangd, in bereden infanterie omgezet kunnen worden. De bereden infanterie der vrijwilligers, welke wapensoort in alle koloniën bestaat, is samengesteld uit lieden, die op het land leven en allen goede ruiters zijn. Een groot deel zijn zg. „rough riders", d.w.z. lieden, die elk paard rijden, afgericht of niet. Ieder man voorziet in zijn paard, zadel en hoofdstel. De bepalingen betreffende de verstrekking van wapening, uitrusting en kleeding komen overeen met die voor de militie. Behalve het doorloopen van den gewonen, voorgeschreven schietcursus nemen de man schappen gewoonlijk nog deel aan extra-oefeningen. De gemid delde schietuitkomsten worden goed genoemd. De manschappen zien er niet tegen op 15 tot 20 mijl te rijden om eene oefening- hunner compagnie bij te wonen. De buitengewone „Ausdauer" der Australische paarden is in Zuid-Afrika duidelijk aan het licht getreden. Ten platten lande worden ze nooit gestald. Ze zijn betrekkelijk goedkoop en het onderhoud kost weinig. Hierdoor is Australië als het ware het aangewezen land voor het recruteeren van een groot korps bere den infanterie voor den rijksdienst. Dit korps zou alle eigenschap pen, den Australischen „Bushman" eigen, bezitten, nl. ruiter- vaardigheid, zelfvertrouwen, ondervinding in de behandeling van paarden in oorlogstijd en de gewoonte van in een woest land te leven. Eene vereeniging van zulke eigenschappen zou men tevergeefs in Engelsche recruten zoeken. In den loop van 1900 beval Lord Brassey in het Hoogerhuis de regeering van het moederland aan in overleg te treden met de regeering van het Australische gemeenebest omtrent de op richting van een korps „Imperial Yeomanry" in Australië, ter sterkte van minstens 5000 man, die zich zouden verbinden om in oorlogstijd mede te werken tot verdediging van welk deel van het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 549