551 De wenschelijkheid van de richting langs de hoofdenlijn dei- paarden blijkt uit de uitroepen, die men telkens bij het exercee. ren hoort: „Terug die man op dien schimmel," „vooruit die bruine in het 2de peloton" enz., waaruit ik afleid, dat de Eskadrons- C®. de richting van zijn eskadron ook controleert uit de paar- denhoofdenlijn. En dan is het dus noodzakelijk, dat de ruiter dit middel ook kent. Ten slotte acht ik het een dringende noodzakelijkheid bij „richting en voeling" de toe te voegen „Zoodra in afdeelingen van meer dan één peloton in front wordt gereden, is de richting in elk peloton naar het midden van dat peloton, gerekend langs de hoofdenlijn der paarden ter wijl dan de Pelotons- Cten. verantwoordelijk zijn voor de richting hunner pelotons onderling." Uit 40 zou men toch kunnen opmaken, dat de richting dooi de ruiters b.v. naar het midden van het eskadron genomen moest worden, terwijl door toevoeging van bovenstaande alinea duide lijk de toestand -wordt aangegeven als: ieder op zichzelf gerichte pelotons, die door hunne Pelotons Cten. in de „eskadrons richting" worden geleid. Eerst dan ook is de Pelotons O. de ware „geleider van zijn peloton." De laatste alinea van 40 luidt: „Moet eenig troepengedeelte zich opstellen of opmarcheeren in het verlengde van de frontlijn van een ander, dan wordt de richting aanvankelijk op dit laatste genomen, totdat de opmarsch is volbracht." Ik zou haast zeggen „dat spreekt van zelf"! Daarom kan deze alinea dan ook zeer goed gemist worden. 50 bespreekt de wending en zegt daarvan in de laatste ali nea. „De wendingen kunnen in elke gewenschte richting ge schieden". Indien men hiermede bedoelt grootte dan vind ik dit juist. Vervanging van „richting" door „grootte" acht ik even wel duidelijker en juister. H. C. de Waal. (Wordt vervolgd).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 585