BOEKBEOORDEELÏNG.
Velddienst- en Gevechtsoefeningen.
Eene bijdrage tot opleiding van onderaan-
voerders van het Indische leger door J. C.
van den Belt.
II. Handelingen uit den kleinen Oorlog
tegen den inlandschen vijand.
In dit deel zijner „Velddienst- en gevechtsoefeningen" heeft de Heer
van den Belt zich blijkbaar in hoofdzaak ten doel gesteld aan te geven,
hoe meerdere afdeelingen, ook al zijn zij met verschillende opdrachten
uitgezonden, elkander moeten trachten te steunen, indien vermeend wordt,
dat een harer ondersteuning behoeft.
Vooropstellende, dat dit beginsel als geheel juist erkend moet worden,
dient er echter ook aan te worden gedacht, dat men bij de eene afdee-
ling niet altijd goed zal kunnen onderscheiden, wat er bij eene andere
gebeurt en dat het dus meermalen zal voorkomen, dat eene gewenschte
ondersteuning, die verleend had kunnen worden, uitblijft, omdat men den
toestand verkeerd beoordeelt. Den Commandant, wien dit overkomt, mag
daarvan geen verwijt gemaakt worden, daar de hoofdfout ligt bij den
bevelhebber, die blijkbaar eene onvoldoend sterke troepenmacht tot het
bereiken van eenig doel bestemd heeft. Houdt men zich hieraan niet,
dan zal daarvan allicht het gevolg zijn, dat in de andere richting over
dreven wordt en steeds, indien er slechts ergens gevuurd wordt, het
„marcher au canon" wordt toegepast, waartegen S. terecht op blz 25 [punt 5]
waarschuwt.
Het beste middel om er toe te geraken, dat in deze kwestie zoo veel
mogelijk den juiste\i middenweg bewandeld wordt, is m.i. het geven
van goede, volledige bevelen, dus ook duidelijke aanwijzingen omtrent
den toestand des vijands, de sterkte en taak der elders optredende afdee
lingen, enz., daar deze bepaald noodig zijn om den toestand bij elders op
tredende afdeelingen naar behooren te kunnen beoordeelen. Zooals in
het volgende zal blijken, heeft S. dit beginsel niet altijd toegepast en 3/4
van zijn werk gewijd aan oefeningen tot het kweeken van initiatief,
waar de bevelvoering meestal te kort schoot.