557
In dit deel worden vier oefeningen uitgewerkt, of beter gezegd, wordt
medegedeeld welke opdrachten op drie verschillende dagen aan Compag
nieën van een op expeditie zijnd Bataljon werden gegeven en hoe die
werden uitgevoerd, en één oefening van een uit verschillende wapens
samengestelde colonne uitgewerkt.
In de eerste oefening, om bij's schrijvers uitdrukking te blijven, worden
drie sectiën eener compagnie uitgezonden om eene vijandelijke benteng te
verrassen, eene tweede compagnie aangewezen om eene ruim 2 K.M. van
deze gelegen vijandelijke benteng te verkennen, terwijl eene derde com
pagnie belast wordt met het oprichten eener nieuwe versterking, gelegen
op 2 K.M. van elk der hiervoren bedoelde bentengs, aan de zijde van
het door onze troepen betrokken bivak.
De overblijvende troepen van het Bataljon worden bestemd tot het
voorstellen van den inlandschen vijand en zouden dus in de werkelijkheid
zijn aangewezen ter bewaking van het bivak of tot uitvoering eener
andere opdracht.
Waarom dit alles niet in het „algemeen denkbeeld" is opgenomen [op
dracht No. 1] is mij niet duidelijk; ware dit geschied, dan zou zeker
niet verzuimd zijn geworden, het verkennen van de benteng Soenter door
de le Compagnie in de opdrachten der 2e en der 3* en het oprichten
eener versterking te Pedemangan door de 3e compagnie in die der Pop
te nemendat dit niet is geschied, acht ik bepaald eene leemte.
Ofschoon niet uitdrukkelijk vermeld, schijnt verder te moeten worden
aangenomen, dat of de eigen partij over goede kaarten beschikt, öf de
spionnen volkomen betrouwbaar zijn en er op gerekend kan worden, dat
zij juiste berichten verschaffen, anders zou het wel eenigszins gewaagd
zijn eene colonne van 100 man een nachtmarsch in onbekend vijande
lijk terrein te doen maken, met opdracht tegen het aanbreken van den
^aë> ('e opdracht van den Luit. T. staat m.i. zeer terecht nbvj het
aanbreken van den dag' eene vijandelijke benteng, waarvan men wel
de ligging, maar niet de inrichting, noch de sterkte der bezetting of den
toestand van het omliggend terrein weet, te verrassen.
Overigens is deze oefening volledig uitgewerkt en de bestudeering
daarvan zeker aan te bevelen.
Bij eerste lezing viel het mij evenwel op
1° dat de inlandsche vijand zijne benteng bij Doeri (N) vóór de rivier
had geplaatst. Hoogst waarschijnlijk is dit geschied in het belang
der oefening, doch dan ware het wenschelijk geweest dit in eene
noot (of bij de opmerkingen) te vermelden, daar anders onze jonge
aanvoerders zich allicht een verkeerd denkbeeld van de verster
kingen van den inlandschen vijand zullen vormen; bovendien is
Dl. I, 1902. qo