559
leert toch, dat, als de aanvaller tot op korten afstand, bijv. zooals hier
25 M. van het object genaderd is en het gelukt hem niet daar in
de benteng te dringen, een gedeelte van den troep ter plaatse blijft
doorvuren, terwijl een ander gedeelte onder de dapperste aanvoerders
officieren of al dan niet gegradueerden tracht zich elders een doorgang
te banen. Het ware dan ook, dunkt mij, meer in overeenstemming met
de werkelijkheid geweest, indien S. de oefening van den terugtocht zoo
danig had ingericht, dat de troep bij een aanval over open terrein op
150 M. van de vijandelijke benteng op volkomen onbegaanbaar terrein
bijv. een uitgestrekt moeras ware gestuit, zoodat de aanval hier tot
staan kwam, en dat daarop teruggetrokken werd om langs een anderen
weg de benteng op nieuw aan te vallen. Naar ik vermeen heeft S.
hier te veel op het aankweeken van initiatief en te weinig op de oefening
zelf gelet en zou hij in den werkelijken oorlog de geheele troepenmacht
wel bij elkaar gehouden hebben, om daarmede achtereenvolgens de
gestelde opdrachten te vervullen. Dit neemt echter niet weg, dat het
optreden der beide Compagnieën een leerrijk voorbeeld van een aanval
onder eenigszins ongewone, maar toch herhaaldelijk voorkomende om
standigheden vormt.
In de bespreking (punt 34 blz. 71) mis ik tot mijn spijt 's schrijvers
meening betreffende de handeling van den commandant der drie sectiën)
die, zonder voorafgaande verkenning naar de juiste ligging der benteng,
waaromtrent in de opdracht slechts vage gegevens voorkwamen, bevelen
voor den aanval gaf en het le peloton uit het Noorden en Oosten ten
aanval deed oprukken en dus deed vuren, terwijl de reserve in het zuiden
in eene met bamboe omgeven ruimte stond (punt 1 en 2 blz. 59), on.
machtig om dit peloton daadwerkelijk te steunen of het na een mislukten
aanval op te nemen.
Wel zijn daarentegen in deze bespreking opgenomen beschouwingen
over het leggen van hinderlagen bij een terugtocht en over het oplich
ten van vijandelijke hoofden. M.i. verdient het echter geen aanbeveling
bij eene bespreking soortgelijke beschouwingen te houden, daar zij door
de vermoeidheid der aanhoorders, die soms reeds eenige uren gemar
cheerd hebben, slechts ten deele of in het geheel niet aangehoord wor
den en dus weinig nut stichten. Men doet beter deze (en ook het
voorlezen van de gedragsregels van den Russischen soldaat zie de be
spreking der le oefening punt 59 blz. 51) te bewaren voor de bijeenkomsten
van officieren, de theorieën met het kader en zoo noodig ook die met de
manschappen.
Ten opzichte van de derde oefening geldt, wat kiervoren reeds betref
fende de tweede werd opgemerkt, n.l. dat in den werkelijken oorlog S.