81 maakt tot het toepassen der in vredestijd geleerde regels voor het schieten. Er wordt niet meer op het doel gericht, de schutter brengt zijn geweer niet voldoende omhoog en trekt af, voordat het in den vereischten aanslag ligt, met het onvermijdelijk ge volg, dat er veel te hoog geschoten wordt. Enkele schrijvers nemen zelfs aan, dat over het geheel genomen de schutters ongeacht den afstand, waarop het doel zich bevindt, steeds on geveer het geweer in denzelfden aanslag brengen. Stelt men zich voor, dat een verdediger van uit een stelling geweervuur afgeeft, dan zullen de kogels ongeacht den afstand van den vijand steeds op hetzelfde gedeelte van het terrein neerkomen en wel op een grooten afstand van den verdediger. Het onvermijdelijk gevolg hiervan is, dat de aanvaller op de grootere afstanden meer verliezen lijdt dan op de kleinere. Mannen van oorlogs- practijk beweren, dat schutters, die het geweer ten naastenbij vlak brengen en dan aftrekken, tot de beste schutters gerekend moeten worden. Reeds bij een fout van 0,5° wordt het geweer zoo verbazend slecht gericht, dat de gewone vredesfouten veroorzaakt door grof en fijn korrel, hoog en laag dragen van het geweer, warmte of koude, meer of minder hevige wind in verschillende richtingen, zenuwachtigheid van den schutter enz., daarbij niets te beteeke- nen hebben. Yoor het meerendeel der schutters zou het er dus niets toe doen of de geweren voorzien waren van vizieren of niet. Hoe meer de hierboven geschetste feiten erkend worden, hoe meer men er over zal gaan nadenken op welke wijze door de opleiding in vredestijd, de buitengewoon groote fouten van den oorlogsschutter verminderd kunnen worden. Gaat men de bestaande opleiding na dan ziet men, dat daarbij voornamelijk gestreefd wordt naar het verkrijgen van een graad van nauwkeurigheid, zoodanig dat de fouten van schutters, die behooren tot de grootste knoeiers, in oorlogstijd geen fouten ge noemd mogen worden. Schiet de schutter op de schijf dan worden de afwijkingen zijner schoten tot op een halve handbreedte nagemeten en eerstbegin nende schutters, die bijv. op 100 M. geen kleinere fout dan vier hand breedten maken, worden beschouwd als onverbeterlijke knoeiers. Op onze wedstrijden ziet men eveneens een streven naar Dl. I, 1901. 6

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 97