88 werking zijner artillerie gerekend had, deze op hoog bevel plot seling moest afstaan, zoodat het beter geweest ware, indien zich nooit artillerie bij de brigade bevonden had. 1) Alleen bij eene afdeeling infanterie van groote sterkte, dus met een groot gevechts front, zal men de andere wapens kunnen indeelen zonder zich aan de onaangename gevolgen van krachtsversnippering bloot te stellen. De organieke tactische eenheid der onderling verhonden wapens is de divisiewelke 12 tot 16 bataljons infanterie telt 2). Op grond dezer overwegingen kunnen wij de meeningen van den Heer Schutstal van "Woudenberg ten opzichte van de samen stelling der brigades niet deelen. Het trekt de aandacht, dat, blijkens de Oorlogsorganisatiën", eene infanteriebrigade zich mag verheugen in het bezit van een chef van den staf, en wel daarom, omdat in legers, die toch oorlogs ondervinding genoeg hebben, op 4 bataljons die bovendien veel sterker zijn dan de onze geen chef van den staf voorkomt. Yrij wel overal stelt men zich tevreden met een commandant en één adjudant en wij aarzelen dan ook niet een chef van den staf bij eene infanteriebrigade overbodig te noemen. Daar het verlies onder de officieren van een koloniaal leger op zich zelf al vrij groot is en men bovendien ten onzent voortdurend klaagt over het gemis eener reserve aan officieren, verdient de weel derige samenstelling van den staf onzer infanteriebrigades in dit opzicht des te meer opmerking. Alvorens over te gaan tot eene bespreking van de noodzakelijk heid, dat de hoogere verbanden reeds in vredestijd bestaan, willen wij nog iets opmerken over de namen, welke men in het Neder- landsch-Indische Leger aan hoogere eenheden gewoon is te geven. In de eerste plaats de benaming „brigade" voor eene vereeni- ging van 4 bataljons. Overal elders noemt men dit een regi ment, behalve in het Engelsche Leger. In de Europeesche legers 1) Deze beschouwingen hebben, 't zij ten overvloede hier opgemerkt, geene betrekking op brigades, welke zelfstandig opereeren. Hierbij is eene indeeling van cavalerie, artil lerie en genietroepen noodzakelijk. Dat ook het Legerbestuur van deze meening is, kan blijken uit de „Oorlogsorganisatiën". Men vindt daar bij den staf eener zelfstandige brigade een militairen paardenarts, hetgeen op een aanwezig zijn van bereden wapens bij de brigade wijst. 2) Zie ook Hoogeboom en Pop. Leerboek der Tactiek II. Hoofdstuk I. 2. Organisatiën.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 108