<s=rjfrf(59> 127 f e~* z P~1 dz. - e~z z V~1 -f- (p—1) 2 ^s- Neemt men deze vormen tussschen OO en 0, dan krijgt men r (p) (P—V r (P—V(56a) of als p 1 q gesteld wordt V (q l)=qr (q)(56b) Is m een geheel getal, kleiner dan p, dan volgt uit (56a) r (p) (p— V (p2) (p—3)(p—m) r (p—m) (57) Is p een geheel positief getal, dan vindt men op dezelfde wijze: r (p) (p—1) (p2) (p—3)3.2.1 ={p—l)\(58) Hoe verschillend de bèta en de gammafunctie ook van vorm zijn, zoo hestaat er tusschen beide een opmerkelijk verband. Men heeft namelijk. Het zou ons te ver voeren van deze betrekking het bewijs te leverenwij moeten te dien aanzien verwijzen naar meer uitvoerige leerboeken der hoogere wiskunde. Zijn p en q geheele positieve getallen, dan volgt uit (59) B (P1 P (p 1) iV+2). -{p+q—2) (p+q^T) Verder is r(0) oo,r(V2) ZV,r(D l en r\2) 1. Aan het einde van dit opstel vindt men eene door ons berekende tafel van de logarithmen der waarden van r [p] voor alle waar den van p tusschen 0 en 2, opklimmende met 0,01. Uit [59] volgt, dat wij voor [52] mogen schrijven Wx— T xa (1 x)a dx[61] r 2 1) Stelt men hierin 1 /2dan vindt men voor de kans, dat het gemiddelde trefpunt in het doel zal liggen: W1 {2* 2) dx[62] Volgens het grondbeginsel der substitutiemethode is de waarschijnlijke fout r op den artilleristischen afstand gelijk 2 1 -(- 1)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 147