136 leristische afstand is bepaald, gelijk is aan de helft van die van het schot, het reeds waarschijnlijk wordt, dat men na eene cor rectie van S50 te hebben aangebracht een schot in tegengestelden zin zal verkrijgen. Stellen wij in de gevonden uitkomst 0, nemen wem.a.w. woorden aan, dat bij het eerste schot een treffer verkregen is dan vinden wij, evenals in het le vraagstuk, voorkomende in het tweede deel van dit opstel: W=™~. 30 Alvorens formule (52) verder te benutten, dienen wij nog het volgende op te merken Wanneer wij in deze formule 1 stellen, wordt de noemer gelijk aan r (0) OO en dus Wx 0. Tevens wordt r, of de waarschijnlijke fout op den artilleristischen afstand OO. Dit beteekent, dat de ligging van het gemiddelde trefpunt ab soluut onbepaald is, en dat alle liggingen over een oneindig verren afstand a priori even waarschijnlijk zijn. Daaruit volgt, dat de kans, dat het gemiddelde trefpunt in een strook van onbepaalde breedte en eindige diepte zal liggen, in eindige maat uitgedrukt gelijk 0 is. Zij thans aangenomen, dat vóór den aanvang van het vuur werkelijk 1, en de ligging van het gemiddelde trefpunt bijgevolg absoluut onbepaald isen zij verder verondersteld, dat met de bewuste opzethoogte een en een schot is verkregen. De exponenten van x en (1 x) worden alsdan beide vermeerderd met de eenheid, en derhalve gelijk aan 0. Alsdan heeft men: Wx dx hetgeen met de waarschijnlijkheid een opzethoogte overeenkomt, waarmede een treffer is verkregen. Hieruit blijkt, wat wij reeds in het tweede deel van dit opstel bij benadering hebben afgeleid, dat namelijk de waarneming van een treffer, volkomen gelijk staat met die van het in tegen- stelden zin vallen van twee schoten met dezelfde opzethoogte. Men zou derhalve in de reglementen moeten voorschrijven, dat een treffer steeds als in rekening moet worden gebracht, en dus ten aanzien van de waarneming bij het inschieten voor twee schoten behoort te gelden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 156