137
Indien met de opzethoogte van een treffer twee schoten in
tegengestelden zin worden verkregen, worden de exponenten
van x en (1x) wederom 1 grooter, en dus gelijk aan 1, en
stijgt Wx van dx tot.- clx. Uit den aard der zaak zal Uneven-
eens toenemen, als met twee opzethoogten, die met die van
den treffer een gelijk bedrag in 't meerdere en in 't mindere
verschillen, respectievelijk een en een schot worden
waargenomen. Door middel van de leerwijze der verhoudings
methode, gelijk die in het tweede deel van dit opstel is ont
wikkeld, kunnen we in zoodanig geval gemakkelijk de grootte
der waarschijnlijke fout op den artilleristischen afstand bere
kenen. Met behulp van de tafel van de waarden van r aan
het einde van dit opstel kunnen we de waarden van x bepalen,
die bij de gevonden waarden van r behooren.
Zij bijv. aangenomen, dat bedoelde opzethoogten zooveel van
die van den treffer verschillen, dat de gemiddelde trefpunten
dezer drie opzethoogten op een afstand van S50 van elkander
verwijderd liggen. De grens is dan 2 S50, en op de omschreven
wijze vindt men voor de waarschijnlijke fout op den artilleris
tischen afstand, correspondeerende met (g k) een bedrag van
0,4027 S50. De interpolatie vinden we nu, dat de exponenten
van xen 1x in formule (52) gelijk gesteld moeten worden
aan 0,4365, opdat werkelijk Wx eene zoodanige waarde zal heb
ben, als met de gevonden waarde van r overeenkomt.
Was nu met (g k) geen treffer verkregen, dan zouden
de exponenten gelijk zijn geweest aan 0,4365—1. Oorspronkelijk
vóór den aanvang van het vuur, waren zij gelijk aan 1. Daar
uit blijkt, dat een „Gabel" van 2 S50, ten aanzien van formule
(52) dat effect heeft, dat men de exponenten met 0,4365 moet
vermeerderen.
Zijn deze exponenten gelijk aan 0,43651, dan is r 0,8640.
Wij mogen dus besluiten, dat wanneer de artilleristische af
stand a, priori absoluut onbepaald is geweest, en men met k
een en met (g) een schot heeft gekregen, de 50°/0 fout
p
Cl