148 gaande te duidelijk, dan dat wij er verder over behoeven uit te weiden. II. Bij een vuur met granaten kreeg men bij het eerste schot waarna men met de correctie voor de le grens (4 Sso) vooruitging. Toen het tweede schot vielging men halveeren en verkreeg men een schot; daarna werd nogmaals gehalveerd en een schot verkregen. Als nu bij het groepschieten met de opzethoogte van dit schot5 en 1 worden waargenomenvraagt men te berekenen of er correctie noodig is, en zoo ja, hoe groot deze behoort te zijn. Dit vraagstuk kunnen we zoowel met behulp van de formulen (43) als met formule (66) oplossen. Stellen we ons voor, om de gedachten te bepalen, dat de geschatte afstand 2000 M. is ge weest en de correctie voor de le grens 200 M. dan is S50 50 M. en hebben we de volgende uitkomsten verkregen: 2000 M. 2200 M. 2100 M. 2050 M. 5<—en 1 Stellen we nu de kans van een schot met de opzethoogte voor 2050 M. x, en houden we in het oog, dat c voor een grens van S50 3, van 2 S50 9 en van 3 S50 27 is, dan vin den we door substitutie van deze waarden in de formulen (43): 729x kans van een schot met de opzethoogte voor 2200M-—^+7^80; 9cc n H~) 2100 M. -j (-) 2000M-=9D1-W Alvorens nu het vraagstuk in vergelijking te brengen, dienen we het volgende op te merken. Uit het verkregen resultaat volgt met eene groote mate van waarschijnlijkheid, dat het gemiddelde trefpunt ergens tusschen 2050 en 2100 M. ligt, en dat alzoo de opzethoogte voor 2200 M. minstens 2 S50 te groot is. Het schot met die opzethoogte moest derhalve noodwendig vallen, en het resultaat, dat zulks 0(1 (Y\\

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 163