178
Na eene beknopte, maar niettemin zaakrijke, schets van land en volk
van dat deel van Celebes, waar de krijgsbedrijven, welke het onderwerp
zijner studie vormen, zijn afgespeeld, geeft de schrijver een overzicht van
de vroegere geschiedenis van datzelfde deel, in zooverre als dit onmisbaar
te achten is tot goed begrip van de gebeurtenissen, welke in de periode,
loopeude van 18161888 hebben plaats gevonden. In dat overzicht trof
ons voornamelijk de mededeeling, voorkomende op blz. 55 van het le Deel,
dat in strijd met hetgeen daaromtrent wordt vermeld in Perelaers werk
„De Bonische expeditiëu" en in Hooijers „Krijgsgeschiedenis van Nederl.
Indië" de expeditie, welke in 1814 tijdens het Engelsche tusschenbe-
stuur naar Zuid-Celebes werd uitgezonden, en die, volgens de zooeven
genoemde schrijvers voor Pasempa, in Boni's binnenland, gevoelig het
hoofd zou hebben gestooten, zelfs niet tot in eigenlijk Boni zou zijn door
gedrongen, maar zich bepaald zou hebben tot het verdrijven van de Bo-
niërs uit en het vernietigen van hun invloed in die gedeelten van het
Engelsch gebied, waarover zij zch onrechtmatig gezag hadden aangema
tigd. Waar de Heer Nypels tot deze gevolgttrekking komt, ware het
voorzeker niet van belang ontbloot, na te speuren op welke gronden de
hiervan zoo geheel afwijkende voorstelling van zaken berust, welke door
andere schrijvers natuurlijk volkomen te goeder trouw gegeven wordt.
In het le Deel worden voorts behandeld de krijgsverrichtingen tegen
Tanette eu Soeppa in 1824, terwijl in het 2e Deel, in hoofizaak gewijd
aan de expeditie, welke in 1825 onder Generaal van Geen. tegen Boni en
Soeppa te velde werl gebracht, bovendien nog de kleinere expeditiën in
beschouwing worden genome"1, welke in 1826 en 1833 respectievelijk te
gen Tanette en Watta [Sidenreng] werden uitgerust. Hierop volgt dan
nog ten slotte een overzicht van onze aanrakingen met Boni tot f838,
in welk jaar eindelijk vrede met genoemd rijk gesloten werd, heigeen
tengevolge had, dat ook Boni toetrad tot het vernieuwd Bangaisch con
tract van 1824.
Het is geen geringe verdienste van's schrijvers arbeid, dat hij zich niet
zelfs niet in hoofdzaak, bepaald heeft tot het leveren van beschouwingen
op strategisch en tactisch gebied, maar dat hij daarnaast eene zeer ruime
plaats heeft toegekend aan eene bespreking ook van de staatkundige han
delingen. Vooral in onze Indische oorlogen toch bestaat zulk een nauw
verband tusschen de staatkunde en de strategie, worden de oorlogshan
delingen vaak zóó zeer door politieke quaestiën beheerscht, en wordt om
gekeerd op het staatkundig beleid zóó veel invloed uitgeoefend door het
resultaat der krijgsverrichtingen, dat eene bestudeering der Krijgsgeschie
denis, waarbij het hier bedoelde verband niet genoegzaam in het oog
gehouden wordt, niet alleen veel van hare waarde verliest, maar boven-