196
ingegeven door het allicht een beteren weg aanwijzend koel den
kend verstand, dat hij dus tegen eene gelijkbewapende, goed
georganiseerde, in zich zelf vertrouwende tegenpartij geen zin
meer heeft en alleen dan niet te veroordeelen is, wanneer hij
wordt gericht tegen eene stelling, die reeds geheel of nagenoeg-
is ontruimd. Daar hij echter, ook in het laatste geval, beter
ongedaan blijft, verdient het de voorkeur hem geheel af te schaffen.
Werd hierboven, onder omstandigheden, voor den aanvaller
alle even gunstig, de bajonetaanval afgekeurd, met hoeveel te
meer recht kan en moet dit gedaan worden, wanneer rekening
wordt gehouden met de werkelijkheid Overtuigend werd in
den Zuid-Afrikaanschen oorlog aangetoond, dat eene zeer open ti
railleurlinie, zelfs met gemiddelde tusschenruimten van 810 M.
tusschen de manschappen, wanneer zij, onder het vuur des ver
dedigers, halstarrig wil blijven vooruitrukken op de verouderde
wijze, in punt 205 van het exercitiereglement aangegeven op
600 800 M. van de vijandelijke stelling, tot staan of liever tot lig
gen komt en noch vóór-, noch achterwaarts kan. Immers, hoe
zal het voor den aanvaller mogelijk zijn vuurevenwicht, laat
staan vuuro ver wicht, te verkrijgen (punt 458 Exercitiereglement),
waar hij, tegenover den onzichtbaren verdediger, op geene uit
werking mag rekenen (punt 874 als boven) en aan den anderen
kant door het vuur van dienzelfden, gedekt opgestelden, tegen
stander geduiende den sprong in korten tijd zulke hevige ver
liezen lijdt, dat hij moreel geheel gedeprimeerd raakt (punt 370
als boven)!
Onder zulke omstandigheden verbloedt de aanval geheel en nu
moge het waar zijn, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat
het der voorste gevechtslinie, onder begunstiging der duisternis
gelukt zooveel terrein te winnen, dat met het aanbreken van
den dag de stormaanval kan worden ingezet punt 458 als boven)
dan wel, dat de artillerie van den aanvaller zóó overmachtig is,
dat zij er niet alleen in slaagt, om die des verdedigers voorloopig
tot zwijgen te brengen, doch zelfs de infanterie der tegenpartij
dwingt zich in hare loopgraven te dekken, doch wat wordt daar
mede nog gewonnen Eindelijk moet er toch een oogenblik aan
breken, laat dit gelegen zijn op 100, dan wel op 200 M. van de
vijandelijke stelling, waarop de artillerie des aanvallers niet meer
O