198 door niets te schokken hoop op eindsucces doet schitteren. De aanval, hoewel zeer juiste denkbeelden verkondigende, is voor wat betreft het vooruitrukken onder 's vijands vuur en het door- loopen der zöne des doods, op 100—200 M. van de verdedigende stelling, uiteengezet op een wijze zóó, dat de eventueele tegenstan der het Nederlandsch-Indische leger geen grooteren dienst kan doen dan aldus op te treden. Het bloed onzer soldaten is echter te schaarsch, dan dat wij het aldus zouden mogen blootstellen. Te betreuren valt het ook, dat, waar voor de samenstelling van dit hoofdstuk eene enkele maal werd geput uit den voor raad der machtige zusternatie, niet getracht werd naar eene meer volkomen afwerking van het Nederlandsche kleed, waarin de gedachten moesten worden gehuld: de inhoud dezer gedachten zou daardoor zooveel te helderder aan het licht zijn getreden. Omtrent de „Wenken voor het gevecht tegen den inlandschen vijand", een eersteling, waarnaar reedsgeruimen tijd met ver langen werd uitgezien, kan worden gezegd, dat zij mits met overleg gebezigd den aanvoerder van eenige eenheid de aanvul ling bieden, welke hij tot een juiste toepassing der algemeen tac tische beginselen in het gevecht tegen den inlandschen vijand zoozeer behoeft. Doch al verdient de geest der „Wenken" in algemeenen zin waardeering, meer concreet beschouwd vertoont zich hier en daar nog wel een enkel zwak punt, dat aangeroerd moet worden, wil niet het optreden tegen den inlandschen vijand, zeer ten nadeele van de beschikbare krachten en de te bereiken uitkomsten, een aarzelend karakter aannemen. Naar onze meening is de reputatie van den inlandschen vijand, als zou zijn kracht o. a. zetelen in de vaardigheid in het gebruik van het blanke wapen (punt 609, vierde zinsnede) geüsurpeerd. Wij betwisten die vaardigheid en schrijven het veelvuldig gebruik der blanke wapenen bij de inlandsche volken alleen toe aan de gebeele afwezigheid van vuurwapenen, dan wel, waar deze wor den aangetroffen, aan het feit, dat die wapenen van mindere hoedanigheid zijn en in onvoldoende hoeveelheid voorkomen. Ware de inlandsche vijand werkelijk zoo vaardig in het gebruik van het blanke wapen, hoe zou het dan mogelijk zijn, dat onze maréchaussée's, die in de hanteering van hun klewang, voor zoover

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 218