202 „ten wordt bewaakt; van deze posten moet de uiterste waak zaamheid worden gevorderd. „Waagt de vijand het desondanks het bivak gedurende den „nacht door vuur te verontrusten, dan mag, onder geen voor-, „wendsel, tenzij door een der posten tot onmiddellijke waarschu- „wing of lijfweer, worden teruggevuurd, doch eene daarvoor reeds „bij voorbaat aangewezen afdeeling, die geheel gekleed en met de „wapens in de onmiddellijke nabijheid rust, rukt aanstonds uit „om den vijand te verdrijven". Uit den hierboven uitgedrukten gewijzigden inhoud van punt 645 blijkt reeds, waartegen wij bezwaren hadden behalve tegen het niet op den voorgrond stellen van het offensief beginsel, tevens het eenige middel, om de zoo noodige terreinkennis te- verkrijgen, hadden wij vooral bedenkingen tegen het leggen van hinderlagen om zich tegen nachtelijke verrassende aanvallen te vrij waren en tegen het gebruik van vuur om die aanvallen af te slaan. Wordt toch den vijand door onze beweeglijkheid, onze alom tegenwoordigheid op elk willekeurig oogenblik, door onze terrein kennis geen ontzag ingeboezemd, dan zullen het niet de uitge stelde hinderlagen zijn, die ons tegen een aanval beveiligen. Met deze wordt alleen bereikt oververmoeidheid en dus uitputting- van den troep, terwijl de tegenstander, van ons doen en laten in den regel zeer goed op de hoogte, om zijn voornemens met kans op goeden uitslag ten uitvoer te kunnen brengen, in het gun stigste geval niets anders te doen heeft, dan enkele uren te wachten, hoogstens gedurende enkele dagen den troep tot het leggen van hinderlagen heeft te nopen. En dan zijn vuur, dik wijls afgegeven van schietgestellen uit des daags zorgvuldig ge kozen plaatsen, tot zwijgen of zijn offensief tot staan te willen brengen door nachtelijk vuur onzerzijds mag met recht eene door niets gerechtvaardigde verwachting genoemd worden. Immers de inhoud van punt 525 met toelichtende noot kan tegenover den inlandschen vijand in zijn terrein geene toepassing vinden. Het eenige effect van het nachtelijke vuur onzerzijds zal zijn, naast munitie verspilling, groote verwarring, wellicht gewonden door eigen vuur in het bivak en een verhoogd moreel bij den vijand; Neen, dan nogmaals verdubbelde werkzaamheid, doodsche stilte, het zich dekken in het bivak van allen, die niet voor uitrukken

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 222