204 -
waardoor wel eens speciaal voor het Indische leger bestemde wij
zigingen zijn ontstaan, die niet steeds verbeteringen zijn en eene
enkele maal inconsequentiën bevatten.
Alleen sporadisch blijkt bovendien, dat den samenstellers en
omwerkers heeft voor oogen gestaan het bij de bewerking van
een reglement alleen juiste uitgangspunt, de alleen juiste werk
wijze, nl. na beschouwd te hebben het gebruik van het wapen
in het gevecht en na de beginselen voor dat gebruik in een
bepaald hoofdstuk te hebben neergelegd, zich zeiven de vraag
stellen, hoe moeten nu de hoofdstukken, behandelende de oefe
ningen, hoe moet derhalve het geheele opleidings- en oefenings
stelsel zijn ingericht, om te kweeken een troep, die zich vlug en
gemakkelijk door elk terrein beweegt, die zijn formation aan de
omstandigheden van het oogenblik weet aan te passen en die aan
de meest onvoorziene gebeurtenissen op de eenvoudigste en
vlugste manier het hoofd weet te bieden, zonder dat de orde en
de samenhang gevaar loopen?
Zijn wij dan zoo vastgekleefd aan sleur en conventie, dat een
reglement, hetwelk beoogt de onmiddellijke voorbereiding van
den troep tot den oorlog, doch ook niets anders dan dat, voor
ons onbestaanbaar of onbereikbaar is'? Is het werkelijk zoo nood
zakelijk, dat in het exercitiereglement eene reeks opstellings-
vormen en bewegingen in gesloten orde voorkomen, waarvan
alleen het kleinste deel om en op het gevechtsveld toepassing-
zal kunnen vinden, is het inderdaad zoo nuttig, dat in ons oefe
ningsstelsel nog steeds de scheiding wordt gehandhaafd tusschen
de gesloten orde en de verspreide orde, als waren het twee tegen
standers in stede van de tweelingbroeders uit het verhaal van
den blinde en den lamme? Evenals in dit verhaal staat toch
het bestaan der eene in oorzakelijk verband tot dat der andere
en het is dus a priori verkeerd te spreken van „exercitiën" in
gesloten orde en van „oefeningen" in verspreide orde. De toestand
wordt toch immers niet op eens geheel anders, wijl de afdeeling
op één gelid niet langer is opgesteld met een tusschenruimte
van een handbreedte tusschen de manschappen, doch die onder
linge tusschenruimten grooter geworden zijn
Daarom weg met eene nomenclatuur, die niet meer van onzen
tijd is, weg met traditiën, wier eerbiediging de oefening van