8
de Engelsch-Indische troepen hadden te bestrijden misschien
zooveel geweldiger dan de Atjehsche, vroeger zoo gevreesd,
maar dien onze marechaussee thans met zoo groote dapperheid
en succès te lijf gaat wien zij zoo groot ontzag inboezemt?
Het is verwonderlijk, ja lijkt een sprookje, dat medio April j.l.
eene 15 man sterke brigade, in eene hinderlaag van 40 Atjehers
vallende, na op 15 passen een salvo, waardoor 4 marechaussee's
buiten gevecht werden gesteld, te hebben doorstaaö, den onmid
dellijk daarop volgende Atjehschen klewang-aanval zoo kordaat
met een klewang-tegenaanval beantwoordde, dat de vijand met
achterlating van 11 dooden met wapens ijlings op de vlucht sloeg.
Dat alles komt, omdat in het marechaussee-korps de inboorling-
eindelijk eens wordt aangewend, zooals het behoort, omdat hij
daarin al zijne eigenschappen, die voor den krijgsdienst nuttig
zijn, ten toon kan spreiden, eigenschappen, welke in het gewone
veld-bataljon tot geen nut zijn, zoodat hij daarin dan ook
ten eenenmale ongeschikt is. Deze omstandigheid is van zoo
groot gewicht, dat veilig kan worden aangenomen, dat met de
marechaussee hier in Atjeh meer succes wordt verkregen dan
met een dubbel getal Europeanen in de bataljons-formatie te
behalen zoude zijn, niet omdat dezen minder durven, maar omdat
zij minder geschikt zijn voor den strijd tegen den inboorling.'
En van hoe groot nut zulk een marechaussee-korps (de door mij'
voorgestelde lichte infanterie), als guerrillatroepen optredende,1
in een oorlog met een buitenlandschen vijand zou kunnen zijn,
dit behoef ik na mijn artikel in de jongste 4° aflevering van
dit tijdschrift niet meer te beschrijven.
Ook tegen Uwe praemissen, dat „hoewel de Amboneesche mi
litairen geheel op dezelfde wijze gebezigd worden als hunne
Javaansche krijgsmakkers, zij in gevechtswaarde toch ver boven
de laatsten uitblinken" moet ik protest aanteekenenDeze aanha
ling geeft niet den waren toestand weêr. De oorzaak van die min-,
dere militaire waarde van den Javaanschen soldaat (niet van den
Javaan in 't algemeen) isbeschreven in mijn artikel, ondertee
kend XXX, in „De Indische Gids" van Februari 1901 en in
den brief van den Regent van Demak, opgenomen in het „I. M.
T." van December 1901 en „De Indische Gids" van Januari 19ÓÖ,"
'Ik heb daaraan niets toe te voegen.