242 Ongetwijfeld is deze toestand ook gedeeltelijk te wijten aan de onervarenheid der officieren, die vaak met 't commando over eene zelfstandige sectie moeten worden belast, maar dit is slechts eene bijkomende omstandigheid. Die jonge officieren, die, al willen zij nog zoo graag, niet kun nen geven, wat men van hen verlangt, die meermalen hun eer sten vuurdoop als zelfstandig sectie-commandant ondergaan, nadat zij misschien li h 2 jaar hij de berg-artillerie hebben gediend (en op welke wijze soms), die jonge officieren, die natuurlijk allicht nog wat onhandig zijn, ondervinden dien demoraliseeren-' den invloed het sterkst, maar ook de handigste sectie-comman dant weet van deze ervaringen mee te spreken. Het gevolg van dit opdragen van een taak aan een wapen,., dat er absoluut ongeschikt voor is, is allerverderfelijkst voor den geest der artillerie. De frischheid en opgewektheid van officie ren en manschappen gaat verloren, zij blijven hun plicht veel meer dan hun plicht doen, daar staat hun eergevoel ons borg voor, maar 't leven is er uit. Er wordt gemopperd en men tracht 't standpunt van 't wapen op te houden door een „splendid isola tion", gepaard aan het niet willen erkennen van eigen gebreken. Het eenige middel om- dezen toestand te veranderen is de artillerie niet meer tegen den inlandschen vijand te laten uit rukken en ze alleen te gebruiken voor bescherming van opera tiebasis en communicatielijnen, voor versterking van geïsoleerde posten enz., of wel het instellen van eene bijzondere artillerie tegen den inlandschen vijand. Welke van deze twee wegen moet men inslaan? De keuze is spoedig gedaan, want zij wordt beheerscht door 't antwoord op de vraag: „is het noodig over artillerie te kunnen beschikken, die zoo mobiel is, dat zij de infanterie zonder te veel bezwaar overal kan volgen?" Dit antwoord moet ongetwijfeld bevestigend luiden, want niettegenstaande die ongeschiktheid onzer berg- artillerie, zien wij haar toch met hare slechte kanonnen met geringe uitwerking en hare weinige beweegbaarheid telkens weer ingedeeld worden bij de infanterie-colonnes. Wel een bewijs, dat de behoefte aan den steun der artillerie sterk gevoeld wordt. Aldus is ons standpunt bepaald: „Artillerie tegen den inland schen vijand moet er zijn." Maar nauwelijks is dit vastge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 262