HET REGLEMENT OP DE EXERCITIEN DER INFAN
TERIE N. I. 1901, GETOETST AAN DE
EISCHEN DES OORLOGS.
Vervolg van bh. 206)
A. Vormen en bewegingen noodig voor het gevecht.
1. Vormen.
Wanneer komt een troep in gevecht? Op het oogenblik, waar
op hij zijn vuur opent; vóór dien tijd verkeert hij nog in het
tijdperk van nadering.
Welke is in het vuur de grootste eenheid, welke nog recht
streeks door haar aanvoerder kan worden geleid, m. a. w., welke
is de sterkste gevechtseenheid, voor welke nog gevechtsvormen
moeten worden opgespoord? Is dit het bataljon? Zeer zeker niet.
Immers zoodra deze afdeeling in gevecht komt, ja zelfs nog
vóór dien tijd gedurende de naderingsperiode, in stede van aan
te nemen eenzelfde en standvastig stelsel van vormen, splitst
zij zich op de meest afwisselende en voor afwisseling vatbare
wijze, in onderdeelen, compagnieën, ja zelfs sectiën, welke ook
voor het geval zij bij uitzondering optreden in eene en dezelfde
aaneengeschakelde linie niet langer staan of kunnen staan onder
de onmiddellijke bevelen van den bataljonscommandant.
Het gebruik van dichte liniën, als zooeven bedoeld, zal ech
ter, na de ondervinding in de jongste oorlogen opgedaan en in
verband met de vernietigende uitwerking van het moderne artil
lerievuur, veel minder worden de punten 451 voor den aan
valler en 384 voor den verdediger, beide in verband met het
gewichtige punt 344 doen hier reeds een belangrijke concessie
waarschijnlijk zelfs geheel verdwijnen.
Waar derhalve het bataljon om te kunnen strijden zich moet
ontbinden in steeds kleiner wordende afdeelingen, met voort-
Dl. II, 1902. 9