314 op biz. 41, afl. 7 omtrent het Australische „paard" neergelegd „over het algemeen goed gebouwd, met ruime, vrije gangen, goe de beenen en („vrij") goede hoeven". Ik zeg „vrij" goede hoe ven, omdat wij in dat opzicht wel eenigszins verwend zijn; zij staan in dat opzicht werkelijk ten achter bij de prachtige, sterke hoeven van het sandelhoutras. Eene kleine beschouwing over het exterieur is hier misschien wel gewenscht. Elegant, kittig, met fraaie actie, zooals de krach tig gevoede, goed onderhouden en niet te veel arbeidende Sandel hout ons dikwijls te zien geeft, zijn ze niet, of alleen bij uitzonde ring, doch als gebruikspaard voor troependienst is op hun exterieur in het algemeen niet veel af te dingen. De voorhand is, als regel, goed ontwikkeld, de loodrecht staande voorbeenen steunen een goed gevormden, behoorlijk schuinliggenden schouder, die den, in het soldatenpaard zoo ge- wenschten, ver vooruitgrijpenden pas waarborgt; ook de borstkas is diep en flink uitgezet, de schoft is behoorlijk lang en hoog en gaat over in eenen vrij korten rug en korte lenden, waar door groot draagvermogen is verzekerd; de achterhand is veel beter dan bij de sandelhouts, de achterbeenen staan, als regelr normaal, d.w.z., dat de loodlijn uit de punt der bil neergelaten, de punt van den hiel raakt, iets achter de profiellijn der pezen blijft en 8 a 10 cM. achter de verzenen op den grond komt. Bij enkele exemplaren valt de fout „wijd van achteren te constateeren.. Het kruis is in verhouding veel langer dan bij den sandelhout,, goed gespierd en gelijnd; waar bij den sandelhout, vooral onmid dellijk na het opstijgen, de rug meestal pijnlijk wordt opgetrok ken en het dier moeite heeft den last te torsen, terwijl de ach terbeenen, in den aanvang vooral, soms allervreemdste passen maken, valt hier reeds dadelijk het met gemak dragen van den. ruiter in het oog. Hals en hoofdaanzetting zou bij sommige exemplaren beter kunnen zijn. Waar in een goed rijpaard gewenscht wordt, dat de hals vrij lang en licht, mits goed gespierd zij, en het hoofd eene goede aanzetting heeft, laat dit hier soms wei te wenschen over en vindt men bij enkele den hals breed en zwaar met eene te hooge hoofdaanzetting; door de dressuur werd evenwel van. dit euvel reeds veel verholpen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 336