315
Het temperament is veel minder vurig dan dat van onze te
genwoordige troepenpaarden; van nature zijn de Australiërs
gewillig en na korten tijd zeer gehoorzaam, vooral valt dit duide
lijk in het oog, bij de beoefening van het terreinrijden, waar
de paarden zonder uitzondering het hun voorgaande, afgerichte
paard reeds dadelijk overal volgden.
Toch is dit temperament ook al weder niet zoodanig, dat het
overslaat tot gevoelloosheid, noch aanleiding geeft tot luiheid;
het is juist voldoende om het paard opgewekt onder zich te
voelen gaan, zonder dat het door zware beenhulpen behoeft te
worden voortgedreven. Vreesachtig zijn zij nagenoeg niet en
mocht dit een enkele maal eens voorkomen, zoo is het bedaard
bij het schrikverwekkend voorwerp brengen voldoende, om dien
angst al heel spoedig te overwinnen.
Meermalen werden de paarden bij de oefeningen der tamboers
gebracht, waarbij zij, trots het oorverdoovend leven, reeds de
eerste maal na enkele oogenblikken rustig bleven, eene enkele
maal, bij het schijfschieten, stonden zij in de onmiddellijke na
bijheid van den schutter, zonder zich daardoor ook maar in het
minst te doen verontrusten.
Ook de oefeningen met de wapens, waarmede reeds bij den
aanvang der manegedressuur, op den dag der week, dat de klas
se geregeld naar buiten wordt gereden, een aanvang werd ge
maakt, leverden slechts bij enkele ponies eenige moeilijkheden
op, die evenwel spoedig waren overwonnen. Thans blijven
alle paarden bij de sabelexercitiën volkomen rustig. Zooals ik
reeds boven opmerkte, liet de voedingstoestand bij alle Atjeh-
sche remonten in den beginne niet alleen veel te wenschen over,
doch was bepaald slecht te noemen. Goede verzorging en re
gelmatig voedsel schijnt hun in hun vroeger bestaan dan ook
totaal te hebben ontbroken. Door den toestand van vervuiling,
waarin zij bij aankomst verkeerden, trad bij verscheidene po-
nies eene besmettelijke huidziekte (schurft) op den voorgrond,
welke echter, door den e.a.paardenarts dagelijks zorgvuldig be
handeld, spoedig verdween.
Daarbij kwam nog, dat de paarden, na enkele weken verblijf
op Atjeh in eene gloeiende hitte, te lijden hadden van eene
zeer dikke wintervacht, die het scheren noodzakelijk maakte en