392
Hoogst aangenaam was het ons, dat een genoodigde der verga
dering, de welbekende leeraar van het gymnasium Willem III, de
heer Dr. van Deventer, zich in het debat mengde. Aan zijn oordeel
hechten wij dan ook groote waarde en wij blijven, ook na het door
den heer Bense eerst ter vergadering en later als cfepliek op de
repliek van den heer van Deventer aangevoerde, met genoemden
heer van meening, dat onze Indische jongelui geen officier, maar
liever resident wenschen te worden. Een jongen van 12 jaar, neen
jonger zelfs, vraagt hier in Indië, als men het met hem over een
keuze van een beroep heeft, reeds „hoeveel tractement (salaris) hij
in dit of in dat baantje krijgt" en hij rekent al spoedig uit, dat of
ficieren slecht betaald worden, dat het menschen zijn, op wie men
in de kamers van de Staten-G-eneraal en bij tal van andere gelegen
heden gaarne lofdichten zingt, wier heldenmoed, trouw, eer, enz.
enz. tot onderwerpen van tafel- en andere gelegenheidsspeechen
gemaakt worden, maar die toch eigenlijk minder zijn dan menschen
met hooge hoeden en veel geld of dan menschen ook met petten,
maar met andere gouden en zilveren sieraadsbanden opgemaakt.
Heeft de heer van Deventer werkelijk in zijn eerste rede het be
stuur bedankt voor de woorden op zijne aanwezigheid uitgebracht,
woorden, die wij in het gedrukte verslag niet aantreffen
Wie is hier en défaut, de heer van Deventer, het Bestuur, de
stenograaf?
Wij hopen in het bovenstaande voldoende gegeven te hebben om
hen, die nog geen kennis met«het „Verslag""maakten, tot lezing
daarvan en tot toetreding als lid der „Indische Krijgskundige Ver-
eeniging" aan te moedigen en achten het onnoodig het gesprokene
en het later na de vergadering geschrevene aan een nader meer
gedetailleerde beschouwing te onderwerpen. Slechts een paar op
merkingen moeten ons echter nog van het hart.
1°. Hoe jammer is het te noemen, dat de kapitein H. C. Kerk-
kamp niet ter vergadering aanwezig was en dat althans zijn arti
kel, in de Java Bode van 8 September verschenen, niet voor de bij
eenkomst van 4 Juli het licht zag.
2°. De kapitein Jentink doet in zijn repliek een zeer matig gesteld
verwijt aan de heeren tegenstanders, dat zij geen voldoende aan
dacht hebben geschonken aan zijn voornaamste argument, het