403 bij het derailleeren van den trein, ieder een arm of been er bij verliezen, behoorde bij pensionneering niet aan den Indischen of ficier een kwart verhooging te worden gegeven, welke men aan de beide andere officieren zoude onthouden. En evenzoo gaat het niet aan bij pensionneering van Indische officieren hoegenaamd er niet op te letten, of b.v. de kapitein of de luitenant twee dan wel twaalf jaar in zijn laatsten rang ge diend heeft, terwijl men bij de pensionneering van den officier van het Nederlandsche leger en vreemd genoeg wederom niet bij dien der zeemacht daarmede wel rekening hield. Zooals hierna blijken zal, is deze ongelijke bedeeling van den marine officier thans weggenomen en gelden de bepalingen ten deze precies eender voor land- en zeeofficier. Al verder is nu de ongelijkheid weggenomen, om bij de zee macht den diensttijd bij pensioensberekening te doen tellen van af het 16de levensjaar, terwijl bij de landmacht deze eerst rekende met het 18ae jaar. Deze diensttijd zal voortaan voor beiden gelden van af het 16e jaar. Waar nu aan de eene zijde, om het zoo eens te noemen, vele oneffenheden tusschen zee- en landmacht zijn weggenomen, is het terrein tusschen de officieren van het moederland en de Indische officieren, om ons bij diezelfde beeldspraak te houden, nog hobbe liger geworden. Bij voorbeeld. Voortdurend pensioen zal voortaan in Nederland slechts wor den toegekend, als de militair 10 jaar werkelijk zal hebben ge diend en tijdelijk pensioen bij minder dan 10 en minstens 5 jaar werkelijken dienst. Een 2e luitenant dus van het Nederlandsche leger, of een luite nant ter zee der 2e klasse, of een adelborst der 1° klasse, die wegens lichaamsgebreken, niet in en door den dienst ontstaan, den mili tairen dienst verlaten moet, zal, bijaldien hij minder dan 5 jaar ge diend heeft, hoegenaamd geen pensioen verkrijgen, terwijl zijn rang- genoot bij het Indisch leger in zoodanig geval wel pensioen bekomt. Maar den grootsten hobbel vinden wij in artikel 3 van de nieu we bevorderingswet der landmacht; daar toch lezen wij inden eersten volzin: „De bepalingen van de derde en de vierde afdee- ling dezer wet" (de derde afdeeling omschrijft de regelen betref- Deel, II 1902. 27

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 431