407
;ren zijn, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewo
ne omstandigheden op te roepen, om, voor zoover noodig, na daar
toe geschikt te zijn bevonden, in hunnen rang weder in dienst te
woeden gesteld.
Het recht op voortdurend pensioen wordt verkregen o.a.: na een
werkelijken dienst van ten minste twintig jaren voor een officier,
wanneer de belanghebbende op zijn verzoek uit den dienst wordt
ontslagen, onder de verplichting, na dat ontslag nog, in den laatste
lijk door hem bekleeden rang of in een hoogeren, te Onzer beschik
king te blijven, tot hij den leeftijd van 55 jaar zal hebben bereikt.
Het volle pensioensbedrag wordt met een vierde gedeelte ver
meerderd, wanneer de verwonding, verminking en ziels- en li
chaamsgebreken, het verlies of het geheel en onherstelbaar gemis
van het gebruik van een der ledematen tengevolge hebben gehad
of een toestand hebben doen ontstaan, met zoodanig verlies of ge
mis gelijk te stellen.
Eene weduwe van een officier heeft recht op pensioen, ingeval
haar echtgenoot in den strijd of door gevorderde of bevolen dienst
verrichtingen het leven heeft verloren, dan wel aan de onmiddel
lijke gevolgen van verwonding, verminking, ziels-of lichaamsge
breken binnen een jaar na het ontstaan daarvan is overleden, mits
het huwelijk niet na dat ontstaan zij voltrokken.
Van den termijn van een jaar, bij het vorige lid bedoeld, worde
alleen dan afgeweken, indien uit een met redenen omkleed getuig
schrift van een geneeskundige, waarvan zoo mogelijk de inhoud
door hem onder eede voor den kantonrechter zijner woonplaats
zal zijn bevestigd, duidelijk blijkt, dat de dood het onmiddellijk
gevolg was van eene vroeger bekomen verwonding, verminking,
ziels-of lichaamsgebrek, het laatste in en door den dienst ontstaan.
Aan de vrouw of wettige en gewettigde kinderen van een mi
litair kan tijdelijk een pensioen worden verleend in het geval, dat
haar echtgenoot of hun vader bij de uitvoering van eene gevor
derde of bevolen dienstverrichting is vermist geraakt.
Hiermede besluiten wij ons opstel.
Breda, 8 Juli 1902. J A. Vink,
gep. kol.