411
een artikel voor bevattende 79 bladzijden druks, geschreven door
den luitenant ter zee 2de klasse D. E. Keus, dat tot opschrift heeft:
Het practisch gebruik en het nut van het geschut der Koninklijke
Nederlandsche Marine." De volgende afleveringen (7 en 8) zwijgen
over dit onderwerp, doch in aflevering 9 voelt zich de luitenant
ter zee 1° klasse W. C. J. Smit daartoe door de redactie van
het Indisch Militair Tijdschrift welwillend in de gelegenheid ge
steld gedrongen eenige opmerkingen naar aanleiding van dat
opstel te maken (zie bladz. 228 tot en met 233).
Daarmede hoopt de heer Smit aangetoond te hebben, dat, hoe
weel moeite de heer Keus zich voor zijn opstel getroost moge heb
ben, zijn studie door de zeeofficieren zeker niet met algemeene in
stemming zal zijn gelezen.
Daarna volgt in dezelfde aflevering (bladz. 234 tot en met 238)
een critiek op het eerste deel van 's heeren Keus artikel (zie I.
M. T. 1902. afl. 4) van den kapitein der artillerie J. U. van Loon.
Deze zegt o.m.
dat schrijver aanhoudend blijk geeft weinig of geen begrip te
hebben van zijn onderwerp;
dat hij zich op een terrein heeft begeven, waarop hij geheel
vreemd is;
dat hij doorloopend toont volkomen onbekend te zijn met de
grondbegrippen der theorie, die het uitgangspunt zijner studie had
moeten vormen
dat de oplossing van het vraagstuk, waarop hij vruchteloos zijne
krachten beproeft, reeds sedert eenige jaren gegeven is en zelfs
in de gewone leerboeken wordt vermeld
dat hij de wetenschap zeer slecht heeft gediend en op deer
lijke wijze heeft mishandeld, en
dat alle moeite, aan zijn arbeid ten koste gelegd, niet het minste
nut heeft gehad.
„Bovendien", aldus de heer van Loon, „eischt de naam van
het tijdschrift een luid protest."
Ik wil hier niet verder op ingaan, maar het komt mij voor, dat
de naam van het Tijdschrift geëischt had, dat een artikel, waar
op van erkend bevoegde zijde, zulk een critiek mogelijk is, niet
ware opgenomen. Hiermede zouden alle abonné's en in het bij
zonder de heer Keus gebaat zijn.