27
In Nederland zag men dit over het hoofd, in Indië ook. De Hol-
landsche houding van hoog sabel, de vuist rechts voorwaarts
van het aangezicht vooruitgebracht, de punt der kling naar voren
en iets hooger dan de vuist, het scherp rechts en een weinig op
waarts is voor de Hollandsche cavalerie, een paradegalahou
ding, omdat zij, bereden als zij is met paarden van dezelfde taille
als de andere Europeesche cavalerieën, met hare sabels hoogstens
gaten in de lucht prikt.
Voor de Indische cavalerie is zij een practische houding, omdat
deze, bereden op minuscule paardjes, nu haar op paarden geze
ten tegenstanders in borst en buik treft.
158 behandelt de houwen en zegt daaromtrent: „Bij voor
keur moet van de steken worden gebruik gemaakt, vermits tot het
aanbrengen daarvan minder kracht dan bij houwen vereischt
wordt en hunne uitwerking beslissender is.
Zij moeten in het algemeen naar het aangezicht, de borst en
het onderlijf en even vaardig als krachtig, door den arm in zijn
geheel uit te strekken, worden toegebrachtsteeds in acht ne
mende om de sabel onmiddellijk daarna weder terug te trekken,
ten einde tot een volgenden steek gereed te zijn.
Niettegenstaande dezen zeer juisten laatsten zin, zien wij in
161, die den steek rechts voorwaarts in quart beschrijft, geschre
ven „den steek toebrengen door den arm rechts voorwaarts te
strekken", en wordt dit gevolgd door„daarna in de houding
gereed sabel terugkomen". Het is duidelijk, dat hier vergeten
is achter „den arm rechts voorwaarts strekken," te laten
volgen, zooals 158 aangeeft „en de sabel onmiddellijk weder
terug trekken".
Deze zelfde opmerking is van kracht op alle die steken-
beschrijven.
In 160 staat o. m:
„De plaats der vuist bij het toebrengen der steken is steeds
ter hoogte van de heup van den ruiter".
Daar verder de 161 tot en met 166, die de verschillende
steken rechts, links en achterwaarts beschrijven, aangeven,
dat bij het toebrengen der steken de sabel horizontaal moet zijn,
volgt hieruit, dat bij den toegebrachten steek deze den tegen-