562 soldaat, die hierin goed geoefend is, in staat is in elke gevechtseen heid op te treden: hij voor zich doet nooit iets anders dan zijne bedrevenheid toonen in de soldaten-, of sectieschool. Nog minder wekke het voorbijgaan dezer beide onderdeelen van het exercitiereglement de gedachte op, dat de soldatenschool vol maakt wordt geacht en dat de sectieschool (men dulde deze nieu we uitdrukking in ons oog veel noodiger dan die andere nieu wigheid, soldatenschool—voor het voorkomende in Hoofdstuk II, derde onderdeel, en Hoofdstuk III van het Reglement op de Exer citiën der Infanterie, eerste gedeelte) alleen eene kleine herzie ning behoeft. Beide scholen vertoonen o. i. leemten en behoeven aanvulling, zij het dan ook, dat de inhoud der soldatenschool, vergeleken bij het overeenkomstig deel van het thans vervallen reglement, een werkelijken vooruitgang vormt. 1) Zeer logisch komt het voor, dat in Hoofdstuk I de gewrichts oefeningen met en zonder geweer voorafgaan aan die in het gaan on loopen, even onlogisch echter, dat de behandeling van het ge weer als stootwapen, welke even onmisbaar is voor den soldaat, even onafscheidelijk tot zijne individueele opleiding behoort, al thans tegenover den inlandschen vijand, eerst aan het einde van het eerste gedeelte van het reglement, als hoofdstuk IV, is opge nomen. Deze oefeningen dienen, al verschaft punt 7 eerste zin snede ook de noodige vrijheid, in de soldatenschool eene plaats te vinden na die in het gaan en loopen en vóór de toesteloefenin gen. Immers door de oefeningen in het gaan en loopen, vooraf gegaan door de gewrichtsoefeningen zonder en met geweer, heeft ■de soldaat dan reeds zooveel vlugheid en lenigheid verkregen, zoo veel oplettendheid geleerd, dat de tijd aangebroken is, om met hem over te gaan tot dit zoo voorname gedeelte zijner opleiding, dat thans zooveel meer op zijne plaats is, wijl de opleiding in het ge bruik van het geweer als stootwapen is eene geheel individueele, waarbij niet naar gelijkmatigheid van uitvoering dan wel gelijk vormigheid in het stelling nemen behoeft te worden gestreefd. 1) Het is aan twijfel onderhevig, of het logisch is de opstelling op één gelid, later op -twee gelederen, in front als grondvorm te behouden. Er pleit om reeds ontwikkelde rede nen veel voor eene normaal opstelling uit de flank het aantreden volgens de grootte in punr 25, het nummeren in punt 27 behandeld, zou er even goed om kunnen geschieden, ■doch minder aanleiding geven tot verwarring in de uitvoering als thans.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 592