568
te stellen, waarbij slechts juistheid, geene gelijkheid van uitvoe
ring, wordt gevorderd.
Hoezeer het een vooruitgang is, dat de knielende en liggende
houding alleen met het geweer worden onderwezen, kan niet
gezegd worden, dat de uitvoering der eerste er eenvoudiger op ge
worden is. Ware het resultaat hiervan nu nog maar geweest,
dat de toch al zoo vermoeiende knielende houding eenigszins
ware vergemakkelijkt, doch dit is niet het geval! De voorge
schreven houding is integendeel zoo lastig en zoo inspannend, dat
men al zeer optimistisch gestemd moet zijn, om te veronderstel
len, dat de soldaat, die onder het oog zijner meerderen daarmede
al tricheert, ook maar gedurende één oogenblik reglementair
knielen zal op het gevechtsveld.
Beter komt mij dan ook voor de hurkende houding, welke als
volgt kan worden uitgevoerdden linkervoet tegen den rechter
plaatsen, den laatste 15 c.M. achterwaarts en rechts afzetten, door
zakken in de knieën, steunende op het wapen hurken en ten
slotte het geweer aanvatten met de rechterhand in de greep, de
linker- ter hoogte van het vizier.
Bij de liggende houding, omtrent wier wijze van uitvoering
niets valt op te merken, past alleen een woord van lof voor de
zorg, den man in de uitvoering der beweging bevolen, in de daar
bij behoorende opmerking op 'het hart gedrukt voor zijn geweer.
De exercitiën met het kapmes, alleen noodig tot het verrichten
van eerbewijzen, hadden veilig naar het VII6 Hoofdstuk kunnen
worden verwezen en hadden beperkt moeten blijven tot hetgeen
tot de uitvoering der voorgeschreven eerbewijzen noodzakelijk
was: de nieuwe punten 104 en 108 hadden dus geheel wegge
laten kunnen worden.
Met het onderricht in de behandeling van het geweer als vuurwa
pen, waaraan zeer veel zorg is besteed 1) en waarbij in het bijzonder
de aandacht moet gevestigd worden op de doelmatige vuursoorten
het langzaam vuren, naar omstandigheden en naar de beoordee-
1) en terecht, want voor den infanterist, tegenover den gelijkbewapenden tegenstander,
is het geweer alles, zijne eenige reden van bestaan: de voetsoldaat moet zijn geweer lief
hebben, het aanbidden, als de ruiter zijn paard, het eerbiedigen en hoog houden, als de
artilerist zijn stuk. Kenschetsend zijn dan ook de uitdrukkingen „eene compagnie van
zooveel geweren (eene compagnie, eene afdieling van zooveel bajonetten tegenover den inland-
schen vijand) terwijl bijna niemand zegt: „een compagnie van zooveel man."