620 Bij Lützen verloor het Zweedsche leger ongeveer 2500 man in fanterie aan dooden en gewonden. De brigades van de le linie hadden gemiddeld de helft van hunne oorspronkelijke sterkte verloren. Den loop van het gevecht volgende, werden de voor naamste verliezen geleden in de oogenblikken, waarop de door de keizerlijke musketiers in de straten bezette loopgraven ge nomen werden en op den ongeveer een uur later volgenden te rugtocht onder het vuur van de in reserve gehouden bataljons van Wallenstein en van de Kroaten. De kurassiers van Piccolomini kunnen hier eveneens een deel van de Zweedsche verliezen berok kend hebben, maar ooggetuigen vertellen, dat het meerendeel dei- naar Lützen en Weiszenfels gebrachte gewonden schotwonden hadden. Wallenstein beschikte in den slag over hoogstens 6000 geweren, waarvan er in de genoemde momenten ongeveer 2000 in het vuur kwamen en wel ongeveer drie keer. De korte af standen (1) en de dicht opeengehoopte menschenmassa in aan merking genomen, kon een groote uitwerking van het infanterie- vuur niet uitblijven. Het is zeker niet overdreven, wanneer men ■op iedere 3 a 4 schoten een treffer rekent treffers, die bij de destijds gebruikelijke projectielen en de in verhouding groote la ding (2) bijna zonder uitzondering doodelijke of zeer zware ver wondingen veroorzaakten. Onder alle omstandigheden kan de uit werking van het infanterie geweervuur ten tijde van den dertig jarigen oorlog „moorddadig" genoemd worden. Om een denkbeeld te geven van de maximum snelheid, die de musketiers bij het schieten konden bereiken, zullen wij aanhalen, wat een schrijver van dien tijd er van zegt (3): „De afgerichte „soldaten hebben bij het schieten het volgende voordeelzij vul- „len hunne monden met geweerkogels en hunne broekzakken met „kruit (hetgeen mij eenigszins gevaarlijk toeschijnt)zij werpen „de vork, waar het geweer op rust, weg en als zij willen laden, „nemen zij uit hun zak een handvol kruit, doen dat in den loop (1) Beneden de 100 M. Het juistheidsschot van het Zweedsche geweer lag gemiddeld op 90 M. (2) De keizerlijke geweerkogels wogen gemiddeld 50 gram en werden met 15 tot 20 gram kruit in den loop gebracht. Zeer zeker bezat het buskruit van dien tijd niet de drijfkracht van het tegenwoordige zwarte kruit. (3) II. C. Lavater ,Kriegsbüchleïn" (1667), geschreven tusschen 1642 en 1644.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 650