625 gereed gehouden moeten worden, ieder man moest er 60 dragen; de karren der infanterie-regimenten bevatten er 40, de caissons 1) 100 en de laatste 60 moesten zich bevinden in de depots te Ulm, Passau en Donauwörth 2). Het moet intusschen betwijfeld wor den, of deze bepaling werkelijk tot uitvoering is gekomen. Op den 21en Maart 1809 schrijft Berthier aan Masséna: „Laat „mij weten, hoe het met uwen patronenvoorraad gesteld is. De „soldaten zijn met 50 patronen in de patroontasschen vertrokken, „zij moeten er zeker eenige verschoten hebben bij het overtrek ken van den Rijnde korpsen moeten er nog van vroeger „hebben. „Indien er kruit is te Ulm, moet gij patronen laten maken, „opdat er geen gebrek zij in onvoorziene omstandigheden." Daar- „op antwoordde Masséna op den 26en Maart: „Ik heb inspectie „gehouden over de divisie Molitor. Ik heb gezien, dat ieder man „in stede van 50 slechts 20 patronen in zijne patroontasch had." „Op denzelfden dag eischt Masséna ten dringendste van den direc teur der artillerie te Straatsburg om „het grootst mogelijke aantal infanteriepatronen naar Ulm te zenden." Den 28en constateert Masséna, dat geen der divisiën van zijn legerkorps in Straats burg patronen had ontvangen door den patronenvoorraad in de karren te verdeelen, kon hij den voorraad bij den man op 80 tot 40 patronen per geweer brengen. Op dien zelfden dag gelast de keizer aan Berthier: „Schrijf vandaag telegraphisch naar „Straatsburg, dat men veertig patronen uitreike aan alle deta chementen, die zich met het leger vereenigen." Daarop wordt den 30en Maart gerapporteerd, dat ieder infanterist, die door Straatsburg komt, 40 patronen ontvangt. Dat zal vermoedelijk het grootste aantal zijn geweest, dat verdeeld is geworden 3). Op den 10en April zegt Napoleon in een aan Berthier gericht schrijven: „Er is geen enkele divisie van het leger, die geen „60 patronen per geweerdragend militair in den trein heeft; er is „geen enkel legerkorps, dat in zijn park niet eveneens 60 patro- 1) De gewone z. g. „Caisson de douze" bevatte 16335 patronen. 2) Deze verdeeling komt niet overeen met de hieronder volgende order van den keizer. 3) Op den 8en April meldt Berthier den keizer, dat 6,1 millioen patronen reeds van uit Straatsburg verzonden zijn en dat dagelijks 120000 stuks worden gemaakt; verdere ver zendingen naar het leger kunnen, volgens het schrijven van generaal Songis aan Berthier, niet geschieden, vóór dat de caissons van Ulm weer in Straatsburg zullen zijn teruggekeerd. Deel, II. 1902. 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 655