631
binnen die, welke bij uitzondering reeds met de gladloopsgeweren
werd verkregen, n.l. van 300 tot 350 M. 1)
Ploennies, die door zijn verblijf in Rusland (1856-1858) over
meerdere gegevens kon beschikken, rekende, dat voor één treffer
140 schoten uit een getrokken voorlaadgeweer noodig waren ge
weest en dit getal moet inderdaad ook als het juiste beschouwd
worden.
De veldtocht van 1859 in Opper-Italië duurde slechts twee
en een halve maandtoch was er bij de Franschon bijna een groot
gebrek aan infanteriemunitie ontstaan. De aanwezige 80 patronen
werden geheel verbruikt, niettegenstaande men van Fransche zij
de beweert, dat de overwinning met de bajonet werd verkregen.
Men zegt, dat, nadat de beslissing bij Solferino gevallen was, de
Franschen beschikten over 160 patronen per geweer.
Bij Magenta vochten 48090 verbondenen en kwamen 37000 ge
weren in het gevecht, die gemiddeld 25 patrouen verbruikten.
5730 Oostenrijkers werden gedood of gewond en daarvan waren
globaal 5000 door infanteriepatronen getroffen. Men had dus 185
projectielen noodig om één treffer te verkrijgen. Deze rijzing van
het verhoudingsgetal, vergeleken bij dat uit den Krimoorlog, toont
aan, dat men het infanterievuur reeds op groote afstanden begon
af te geven.
De Oostenrijkers bezaten in het begin van Mei 1859 voor ieder
geweer 140 patronen zij verbruikten 68 patronen, per geweer
berekend.
Voor den veldtocht tegen Denemarken (1864) had men van
1) Het vizier van het Enfield-geweer had wel is waar eene verdeeling tot 90C- yards,
maar toch wordt m^t ophef medegedeeld, dat de Engelsche luitenant Godfreij bij Bala-
klawa op 700 yards treffe.s kreeg onder de bedieningsmanschappen van eene Russische
batterij. De Franschen maakten in den Krimoorlog veel gebruik van het vuren op grooten
afstand. Ofschoon de Thouvenin-buks M. 46 op 800 M. een vizierhoek had van 4° 10',
openden toch de Fransche jagers te voet in den slag aan de Alma reeds op 800 tot 1000
M. van de Russische batterijen hun vuur. De kogelbaan was voor die afstanden zeer
gekromd en de enkele treffers, die verkregen werden, dank zij een aanzienlijk munitie-
verbruik, moeten alleen als toevalstreffers worden beschouwd. Men moet dus niet al te
veel vertrouwen stellen in de Russische berichten, die van zeer groote verliezen door het
vuur op groote afstanden spreken. Vooral moet men dit doen met het verhaal van den
kapitein Jenischerlow, die van den slag aan de Alma vertelt: „Daar wij onmogelijk
„door den dichten kogelregen konden dringen, die op bijna een werst (1,056 KM.) van
,,onze colonnes (de regimenten van Moskau en van Minsk) neerviel, moesten wij den
„bajonetaanval wel opgeven". Men vergelijke hiermede het door de Russen zelf toege
geven feit, dat hunne verliezen van af den afstand van 400 M. van den tegenstander
opvallend minder werden en ook de houding van de Duitschers gedurende het eerste
gedeelte van den Fransch-Duitschen oorlog.