656
Oost-Azië raadzaam. Vergelijkingen tussclien de uitgaven voor militaire-
doeleinden in de koloniën met die in liet moederland gaan niet op, want
in de koloniën moet voor de handhaving van ons gezag in een zeer uit
gebreid gebied te allen tijde gewaakt worden, en tegen uitgaven voor dit
doel bestond ook bij leden, die gestemd waren voor inkrimping der op de
Staatsbegrooting voorkomende posten van militairen aard, geen bezwaar.
Men achtte voorts den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal bij uitnemend
heid in staat om een goed plan van defensie samen te stellen. Bij de
overweging van hetgeen door hem te dien aanzien wordt voorgesteld, zal
het gezag, dat aan de adviezen van een zoo hooggewaardeerd deskundige
toekomt, zeker niet uit het oog verloren worden, maar daarom is er nog
geene reden te vreezen, dat de Minister tegenover die adviezen zijne zelf
standigheid niet zou weten te bewaren. Men vertrouwde integendeel, dat
de Minister, gelijk zijn voorganger, inzonderheid rekening zou houden met
de nooden der inlandsche bevolking en tegen onnoodige opdrijving van uit
gaven voor militaire doeleinden zou weten te waken. Dat de tegenwoordige
Minister gezind is te streven naar bevordering van de zedelijke en stoffelijke
welvaart der inlandsche bevolking bleek, naar men meende, duidelijk uit
zijne redevoering van 21 November jl.
Yan verschillende zijden werd omtrent onderscheidene aangelegenheden
de meening van den nieuwen Minister gevraagd. Hiertegen merkten echter
vele leden op, al wilden zij zich niet tegen het doen dezer vragen ver
zetten, dat van den Minister niet gevergd kan worden, dat hij op al die
vragen terstond een bepaald antwoord zou geven.
fo Gevraagd werd, of de Minister zich vereenigt met het aanhangige
wetsontwerp tot wijziging der Indische Comptabiliteitswet en hoe hij denkt
over de bij de behandeling daarvan besproken vragen in hoeverre er
termen zijn de uitgaven voor rente en aflossing der Indische geldleeningen
ten laste der Staatsbegrooting te brengen en aan Indië te restitueeren
een deel der overschotten van den Indischen dienst, welke vroeger ten
bate van het moederland zijn besteed. Omtrent deze punten wordt ook
inlichting verzocht in eene Nota, in céne der afdeelingen door den heer
van Kol ingediend en voorgelezen, welke Nota bij dit Verslag is gevoegd.
In de afdeeling, waarin de Nota werd ingediend, vond het daarin voor
komende betoog krachtige tegenspraak. Ook in eene andere afdeeling
kwam de zaak ter sprake, maar meende men, dat zij bij de beraadsla
ging over vermeld wetsontwerp behandeld behoort te worden.
2°. Eenige leden vroegen, hoe de Minister denkt over de instelling
van een kolonialen raad, welke zoowel de Eegeering als de Staten-Ge-
neraal zou hebben te adviseeren omtrent koloniale aangelegenheden.
3°. Gevraagd werd, of de Minister gezind is te bevorderen, dat de door
zijn voorganger in uitzicht gestelde regeling van den rechtstoestand der