659
3. Dat de welvaart der inlandsche bevolking op Java verminderd
is, werd reeds in de Troonrede van bet vorige jaar erkend en de sedert
uit Indië ontvangen berichten zijn verre van rooskleurig. Volgens de
rede door den Gouverneur-Generaal gehouden op de receptie ter gelegenheid
van den jongsten verjaardag van H. M. de Koningin bestaat, vooral door
de groote toeneming van bevolking, de kans, dat sommige streken van
Java, in de toekomst niet genoeg zullen opbrengen om in de voeding
der bevolking te voorzien. Die ongunstige mededeeling wordt ook hevestigd
door de uitkomsten van den Staatsdienst. Terwijl de bevolking steeds
toeneemt, stijgt de opbrengst van die middelen, welke een maatstaf geven
voor de meerdere of mindere welvaart, niet of op onbevredigende wijze.
De raming van de opbrengst der invoerrechten is voor 1903 f 276 000
lager dan voor 1902. De opbrengst nam sedert 1899 weinig toe. De
accijnzen zullen naar de raming in 1903 f 122 000 minder opbrengen
dan in 1902. Sedert 1899 ging de opbrengst niet noemenswaard vooruit.
De opbrengst van het post- en telegraafverkeer stijgt niet en de raming
van de opbrengst der exploitatie van Staatsspoorwegen wijst niet op eene
belangrijke toeneming van het verkeer.
Naar aanleiding van deze beschouwingen werd door anderen opgemerkt,
dat, ofschoon op het oogenblik de toestand in sommige streken van Java
inderdaad bedroevend is, men toch niet moet generaliseeren en niet moet
voorbijzien, dat uit verschillende feiten ook van betere toestanden blijkt.
Hetgeen in de Memorie van Toelichting gezegd wordt ten aanzien van
den aanleg van een spoorweg van Rangkasbetoeng naar Laboean geeft
den indruk, dat de oeconomische toestand in het westelijk deel der resi
dentie Bantam bevredigend is. Op bladz. 211 van het Koloniaal Verslag
wordt medegedeeld, dat de lange duur van de werken tot voeding van
de Sindopradja-leiding uit de Tji Manok geweten moet worden aan aan
houdend gebrek aan werkvolk, en uit dat gebrek aan werkvolk blijkt
wel, dat destijds de bevolking der residentie Cheribon niet noodlijdend
was. Bij de landrente-onderzoekingen in de Pre^nger regentschappen is
gebleken, dat zich daar groote hoeveelheden rijst bevonden, welke wegens
moeilijkheden, aan het vervoer verbonden, niet konden worden afgezet.
Ook mag als een bewijs van welstand der inlandsche bevolking gelden,
dat de steeds stijgende opbrengst van het personenverkeer over de Staats
spoorwegen voor 90 pCt. door inlanders werd betaald.
De oorzaak van den huns inziens hoogst ongunstigen oeconomïschen
toestand der inlandsche bevolking werd door eenige leden voor een goed
deel gezocht in hetgeen men noemde het draineeren van de levenssappen
van Indië door kapitalistische ondernemingen, waartegen door anderen
werd opgemerkt, dat juist deze ondernemingen veel geld onder de be
volking brengen, zooals o.a. wordt aangetoond in de bij de Koloniale