- 661
vordering van inlandsehe ambachtsnijverheid aanbevolen. Betoogd werd.
dat de inlander voor de voorziening in behoeften van industrieelen aard niet
afhankelijk behoort te zijn van de Europeesche industrie, en dat ontwikkeling
van de huisvlijt in Indië een goed middel van bestaan kan opleveren. De
ambachtsnijverheid zou o. a. gesteund kunnen worden door aankoop van
jn fndië vervaardigde artikelen van Gouvernementswege.
Enkelen drongen aan op afschaffing van de accijnzen op lucifers en petro
leum en op de oprichting van ondersteuningskassen in geval van ziekte.
Vervolgens werd ruimer openstelling van Staatsbetrekkingen, bepaaldelijk
bij het Binnenlandsch bestuur, het rechtswezen, de spoorwegen en het
boschwezen, voor inlanders aanbevolen. Men wenschte aan degenen, die
zich voor zulke betrekkingen willen bekwamen, gelegenheid gegeven te
zien tot het ontvangen van goed Europeesch onderwijs.
In verband met deze opmerkingen werd overlegging gevraagd van een
staat, aanwijzende het aantal en de bezoldiging van alle Europeesche en
inlandsehe ambtenaren.
Andere leden maakten de opmerking, dat het wel gemakkelijk is eene
lijst van losse opmerkingen te maken betreffende „verbetering van de be
staande toestanden" maar dat deze, om waarde te hebben, meer toegelicht
zouden moeten zijn en dat daarbij dan tevens de financieele uitvoerbaarheid
behoorde aangetoond te worden. Yerder werd opgemerkt, dat de over
legging van den gevraagden staat niet noodig is, aangezien men de ge-
wenschte inlichtingen kan vinden in den Regeeringsalmanak en in de
begrootingsstukken.
Er waren leden, die algemeene verstrekking van onderwijs in de Ne-
derlandsche taal beschouwden als een goed middel tot verbetering van den
zedelijken en stoffelijken toestand der inlandsehe bevolking, niet alleen
omdat de inlanders daardoor beter in staat zijn Staatsbetrekkingen te ver
vullen, maar ook omdat bekendheid met onze taal de gedachtenwisseling
tusschen Nederlanders en inlanders zal bevorderen. Anderen zagen in
zoodanig onderwijs voor het gros der inlandsehe bevolking weinig voordeel,
aangezien de kennis der taal voor het verkrijgen van beschaving en ont
wikkeling geheel onvoldoende is. Bovendien achtten zij het geven van
het onderwijs op groote schaal in de practijk niet wel uitvoerbaar. Het kwam
hun eenvoudiger voor, dat de betrekkelijk weinige Europeanen, die in Indië
verblijven, de landstalen leeren dan dat millioenen inlanders zich inspan
nen tot het leeren eener taal, die in hunne omgeving niet gesproken wordt.
Yoorts kwam het pauperisme onder de Indo-Europeanen ter sprake.
Opgemerkt werd, dat in Indië, gelijk in Cuba, Haïti en de Antilllen, de
zorg voor voorziening in de oeconomische behoeften van gemengde rassen,
groote moeilijkheden baart. In de keuze der middelen tot bestrijding
van'dit pauperisme dient men bijzonder voorzichtig te zijn. Men hoopte