663 Andere leden konden ziek met het aanstellen van speciale inspecteurs niet vereenigen. Zij meenden, dat het scheppen van eene nieuwe cate gorie van ambtenaren naast die van het Binnenlandsch bestuur, niet noodig is. Voorts werd door enkelen overlegging verzocht van het rapport van den heer Hoetink betreffende de mijnbouwonderneming Lebong Soelit. 5. Sommige leden hadden met verwondering gezien, dat in de jongste Troonrede niet over Atjeh gesproken wordt. Zij meenden uit de berich ten van den laatsten tijd te moeten opmaken, dat de toestand in Atjeh minder gunstig is. Voor de herleving van het verzet tegen ons gezag moeten bijzondere redenen bestaan. Is het te wijten aan te groote in- inkrimping van de militaire bezetting, dan dient deze vermeerderd te worden. Eenige leden weten het uitblijven van pacificatie aan de ver bittering, die bij de Atjehers gewekt wordt door het opleggen van te zware straffen. Voor geringe vergrijpen werden zij, naar men vernomen had, somtijds tot 20 jaren dwangarbeid veroordeeld. Ook keurden deze leden ons optreden in de Gajoelanden af. Zij achtten het niet noodig de kwaadwillige benden op te zoeken in onafhankelijke streken en zagen hierin een streven naar een nieuwe uitbreiding van ons gezag. Naar aanleiding hiervan werd door anderen gewezen op de gunstige medeelingen van den Gouverneur-Generaal in zijne vermelde rede van 31 Augustus jl. Daarin wordt verklaard, dat wij ongetwijfeld met de pa cificatie op den goeden weg zijn en dat de in den laatsten tijd geleden verliezen niet aan bijzondere politieke redenen zijn te wijten, maar meer beschouwd moeten worden als een gevolg van opruiing tegen de thans allerwege doorgezette registratie der bevolking, gepaard aan hetpassenstelsel. Een lid meende te weten, dat de van Regeeringswege gedane opgaven omtrent onze verliezen in Atjeh, bepaaldelijk voor zooveel betreft de ver liezen aan wapenen, niet altijd juist zijn. Gevraagd werd, of de Minis ter hieromtrent een onderzoek wil instellen. Eenige leden verzochten inlichtingen omtrent den staat van zaken in Djam- bi. Bepaaldelijk zou men gaarne vernemen, of de klachten over vervoer van militairen cp slecht ingerichte booten en prauwen en over onvol doende voeding en geneeskundige hulp gegrond zijn. Men wenschte eene opgave te ontvangen van het aantal uit Djambi geëvacueerde zieke en gewonde militairen. 6. Een der leden drong op de gronden vermeld in een artikel van mr. N. P. van den Berg in De Economist van Mei jl.. aan op her hou den van eene volkstelling op Java en Madura. Op bladz. 72 van het Koloniaal Yerslag wordt gemeld, dat de leiding

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 693