- 677 Veel is er te doen, ontzettend veel, op elk gebied. Talrijke behoeften schreien om vervulling; diep ingrijpende maatregelen moeten worden ge nomen; energieke hervormingen worden dringend vereischt; en daarvoor is geld noodig, véél geld; doch geldgeld is er niet! En toch, er is een uitweg. Geld kan worden gevonden, indien de recht vaardigheid wordt betracht en naar eerlijkheid wordt gestreefd. De tijd dringt en duldt geen uitstel meer, de vraag moet worden beantwoord ls de Nederlandsche Regeering bereid geldelijke offers te brengen om Java van den ondergang te redden? Zal zij luisteren naar de stem van recht en billijkheid'1. Om die vraag te stellen aan de bevoegde machten, werd deze Nota ge schreven, gedreven als ik word door innige sympathie met den hongerenden Javaan, door eerbied voor de rechten dier weerlooze inboorlingen, die lijden in stilte, en zelfs door wanhoop niet tot verzet worden gedreven. Her haaldelijk werd door mij soortgelijke vraag gesteld aan verschillende Mi nisters, doch allen hebben tot heden een afdoend antwoord vermeden. Den nieuw opgetreden Minister van Koloniën zal het, waar het zulke gewich tige vragen geldt, wel aangenamer zijn deze gedachten wisseling schrifte lijk te voeren, dan haar over te laten aan een altijd onvolledig mondeling debat. Er is thans ruimschoots tijd voor Zijne Excellentie om nader met zijne collega's van dit Christelijk Kabinet te overleggen, indien dat nog noodig is, aangaande de houding die de tegenwoordige Regeering wenscht aan te nemen. Op een duidelijk antwoord mag worden gerekend; de quaestie laat zich niet langer van de baan schuiven, zooals tot nog toe steeds geschiedde; er is periculum in mora". Java en de Javanen hebben recht op een onbewimpeld antwoord op elk dezer duidelijk gestelde vragen, die van invloed kunnen zijn op de toekomst, de welvaart en het geluk van millioenen menschen, wier lot wij in handen hebben, en die geen invloed kunnen uitoefenen op het be heer van hun eigen land. Nieuw zijn deze vragen niet alleen: een eerlijk antwoord liet zich wachten. Een geheele literatuur is daarover ontstaanen niemand die belang stelt in Indië, mag „onvoldoenden tijd tot studie" als verontschul diging aanvoeren. Immers, alléén reeds door mij is over de quaestie in ons Parlement gesproken: 22 en 24 November 1898; 22 en 28 November 1899; 21 en 29 November 1900 en 20 en 22 November van het vorige jaar. Bij de Leeningswet van 1898 kwamen deze levensvragen voor In dië 26 Mei ter sprake; en in mijn Nota bij het wetsontwerp tot wijziging der Comptabiliteitswet is deze zaak reeds 28 maanden geleden behandeld Waar ik 22 November 1901 te vergeefs om antwoord vroeg aan den heer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 707