ARTILLERIE TEGEN DEN INLANDSCHEN VIJAND. De taak van ons Indische leger is tweeërlei le het bestrijden van den inlandschen vijand, dat wil zeggen het opzoeken van dien vijand, waar hij zich ook moge bevinden of heen begeven en het hem toebrengen van slagen tot in zijne uiterste schuilhoeken 2e het verdedigen van onze bezittingen tegen een buiten- landschen vijand. Deze 2 onderdeelen van zijn taak zijn zeer verschillend, de strijd tegen den inlandschen vijand heeft in den regel het karak ter van een aanvalsoorlog, waarin snelheid van beweging onzer troepen hoofdzaak is, terwijl die tegen den buitenlandschen vijand het karakter heeft van een verdedigingsoorlog, waarbij in front een taaien weerstand zal geboden worden en vlugge guerilla- korpsen den vijand omzwermen om hem nadeel toe te brengen, waar zij dat kunnen. Uit dit groote verschil volgt onmiddellijk, dat de stelling: „maak ons leger geschikt voor den oorlog tegen een Europeeschen vijand, dan zal het, in staat zijnde tot 't meer dere, dat wil zeggen 't weerstaan van den zeker overmachtigen tegenstander, ook in staat zijn tot 't mindere, namelijk het met succes optreden tegen den inlandschen vijand" als algemeene stelling onhoudbaar moet zijn. Wel zal men dit standpunt kunnen innemen ten opzichte van die gedeelten van 't leger, waarvoor het element der beweeg lijkheid in den oorlog tegen een Europeeschen tegenstander in even sterke mate op den voorgrond treedt als in dien tegen den inlandschen vijand (cavalerie, en ook korpsen, die van te voren bestemd zijn den guerillakrijg tegen den Europeeschen vijand te voeren), maar in het algemeen zullen de eischen, die men aan 't leger stelt met 't oog op beide onderdeelen van zijn taak, dikwijls zeer verschillend zijn. Het spreekt vanzelf, dat men zooveel mogelijk het leger voor Dl. II 1902. 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 259