VOOR DE PRACTIJK.
Aanteekeningen op het exercitiereglement der Infanterie.
Zou punt 2 van de 3de les van de l8te afdeeling van het bajonetscher-
men uit het voorschrift schermoefeningen niet in overeenstemming gebracht
moeten worden met punt, 223 van het reglement op de exercitiën voor
de Infanterie
Beide gevechtsstellingen zijn nu met elkaar in strijd.
Is het voor de practijk wenschelijk te bepalen, dat (zie 3e al. van punt
237 van het reglement op de exercitiën voor de Infanterie) de luitenants
en oudste onderofficieren, naar ouderdom in rang en graad, belast worden
met het commando over de R., 2e, 3e, en L. sectie?
Volgens de 2e al. van genoemd punt 237 moeten de sectiën volgens
hun nummer aantreden en zoo zal dus het rechter peloton steeds gecom
mandeerd moeten worden door den oudsten luitenant.
Hieruit vloeit voort, dat ook bij de indeeling volgens art. 8 van het
regl. op den Inwendigen dienst voor de Infanterie hierbij rekening moet
worden gehouden, wil men ten minste bij oefeningen officieren en kader
bij hun eigen onderdeel indeelen.
Dit stuit op bezwaren bijv. als de oudste luitenant wordt overgeplaatst
en dus de comd4. van het 2e peloton de oudste wordt.
Een ander bezwaar is, als de compies. comd4. zelf de compie. comman
deert en deze daarna door den oudsten luitenant doet commandeeren. De
commandant van het 2e peloton moet nu van zijn onderdeel overgaan
naar het le peloton.
Zou in stede van die 3e al. niet kunnen worden opgenomen„officie"
ren en kader worden, voorzoover hun in fig. I geen bepaalde plaats is
aangewezen, door den compies. comd4. ingedeeld, met dien verstande, dat
nimmer een hoogere of oudere in rang of graad door een jongere kan
worden gecommandeerd en een ieder zooveel mogelijk in zijn eigen onder
deel blijft".
De 2e al. van punt 11 van het regl. op de exercitiën der lnfie. zegt
o.a. „Europeanen en Inlanders worden niet in dezelfde sectie samenge-
Dl. II, 1902. 18