92 heerscht, dat de officieren zooveel mogelijk en liefst zoo lang mogelijk in de kazerne moeten zijn. Zoude het niet den infanterie-officier ten goede komen, indien o. a. van hoogerhand werd bepaald a/. dat het toezicht op de theorieën en binnendiensten der compagnie voortaan slechts aan één officier der compagnie werd opgedragen. Thans zijn daarbij alle officieren der compagnie tegenwoordig. Het doen surveil- leeren van evengenoemde diensten door één officier zou het voordeel hebben, dat zoowel bij hem als bij het aanwezige kader zelfvertrouwen -en initiatief werden aangekweekt; dat het voldoende is, dat één der officieren de compagnie na eene oefening kazernewaarts geleidt, in plaats van al de officieren, die de oefening mede maakten. Bij sommige bataljons is dit begeleiden door alle officieren nog wel bij z.g. order van blij venden aard vastgesteld. Door deze be paling wordt het veelal onmogelijk, dat de officieren van de week zich kunnen verkleeden, vóórdat hun weekdienst aanvangt, vooral als zij niet in het officierskampement kunnen wonen, hetgeen bij gebrek aan een voldoend aantal gouvernements-woningen nog al eens voorkomt; c/. dat het in art. 73, alinea 8, Regl Inw. Dienst Infie. bepaalde regel moet zijn, terwijl de korpscommandant het recht heeft om nu en dan den weekdienst te laten verrichten als thans nog gebruikelijk is en voor namelijk omschreven in bovenaangehaald artikel 73; dldat zich eens per week twee compagnieën vereenigd moeten oefenen, beurtelings onder leiding van de officieren van één der compagnieën, waar door het voordeel wordt verkregen, dat officieren en kader vertrouwd geraken met het aanvoeren van afdeelingen op oorlogssterkte, terwijl de niet ingedeelde officieren tijd krijgen voor eigen studie dat de z.g. „voorloopige onderzoeken", die bij vele bataljons nog (ik weet niet volgens welk reglement of voorschrift) in de vrije uren der officieren moeten gehouden worden, thans zullen plaats hebben in de dienst uren, daar m.i. het houden van een onderzoek wel degelijk dienst is. B. Lederen dragons. Zoude er iets tegen zij n, om aan de niet bereden officieren (en onder luitenants) bij oefeningen in het terrein te vergunnen een lederen sabel dragon dan wel een z.g handlis te dragen? Een modeldragon is toch in de meeste garnizoensplaatsen niet verkrijgbaar, terwijl het bij de oefe ningen in het terrein meermalen gebeurt, dat de peer van de dragon verloren raakt. B.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 112