97
êénparig.
Dr. W. Zuidema.
De reden, dat wij bovenstaand artikel hier overnamen, is, dat wij gaarne
Marsch looppas,-
loop!
Marscheeren.
trekken, gaan.
Menage.
kost.
Milicien.
loteling.
Militair.
krijgsman.
(bijv. nw.).
krijgsmans-, krijgs-,oorlogs-
Militie.
heirban.
Mortier.
bom ketel.
Panache.
pluim.
Pareeren.
weren. (10)
Parlementair.
spreker, gezant.
Pompon.
knop.
Ponjaard.
dolk.
Post.
plaats.
r Op-
op kijk.
Posteeren.
plaatsen, uitzetten,
Prévöt.
gezel. (11)
Provoost.
gevangenis.
-geweldiger.
geweldiger, bode.
Rapport.
verslag.
Recruut.
nieuweling.
Repeteergeweer.
snelgeweer.
Sabel, infanterie-
houwer.
j) genie-
kapmes
kavallerie-
pallas, houwdegen.
Saluut.
groet.
Salvo.
laag.
Sapeurs, Mineurs en-
delvers.
Sectie.
kluft.
Serjant.
wachtmeester. (12)
Majoor,
opperwachtm. (13)
Soutien.
steun.
Subordinatie.
ondergeschiktheid.
Talud.
berm.
Tamboer.
tromslager.
Tamboer
trom
Tenue.
kleeding.
Tirailleeren.
uitzwermen.
Ulaan.
speerruiter.
Uniform.
dienstkleeding.
(bijv. n.w.).
Vedette.
ruiterwacht.
(10) Reeds gebruikelijk bij 't schermen.
(11) Hij staat in de schermkunst tusschen meester en leerling, de gezel in t ambacht.
(12) Hij heet reeds zoo bij de bereden wapens.
(13) Evenzoo.
Dl. I, 1903. 7