104 ristische neigingen bij hem onderstelden, kan de ondergeteekende zich vereenigen. Geeft hij eenerzijds gaarne de verzekering dat geen zucht tot onnoodige uitbreiding van ons direct gezag hem leiden zal, anderzijds blijft hij het onzen plicht beschouwen om met klem op te treden, waar dit vereischt wordt om aan grove misstanden een einde te maken of om ons gezag te handhaven in streken, die onze souvereiniteit erkennen. Aan een ons terugtrekken van Nieuw-Guinea en aan een overlaten aan zichzelf van het onder ons bestuur staand gedeelte van dat eiland kan, naar zijne meening niet worden gedacht; en, waar historisch vaststaat dat Nieuw-Guinea behoort tot de landen, die door het Regeeringsregle- ment gesteld zijn onder het bestuur van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, kan hij het brengen van de kosten dier vestiging op de Indische begrooting niet „onverantwoordelijk" noemen. Dat de mindere welvaart van de inlandsche bevolking, evenals die van de lagere klasse der Europeesche maatschappij, zeer de aandacht vordert, erkent de ondergeteekende ten volle. Hiermede strijdt evenwel niet dat ook op deze ontwerp-begrooting bedragen zijn uitgetrokken tot voortzetting van de maat regelen, in vorige jaren begonnen, tot verhooging van het verdedigings vermogen van Java tegen een buitenlandschen vijand. Het voeren van eene dergelijke verdediging acht hij, als ons gezag over den Archipel wordt aangerand, onzen plicht en hij zou niet verantwoord zijn als de noodige voorbereidingen daartoe niet in vredestijd werden getroffen. Dat allerminst vaststaat dat de voorgestelde maatregelen tegenover een ernstigen aanval afdoende zouden zijn, kan de ondergeteekende niet toe geven. Hij is er van overtuigd dat die maatregelen kunnen strekken tot handhaving van onze souvereiuiteitsrechten over den Archipel in omstan digheden, waaronder, als die maatregelen waren nagelaten, daarvan geen sprake meer zou kunnen zijn. Hoewel de ondergeteekende toestemt dat in den steun en de verknocht heid der inlandsche bevolking een krachtig middel ligt tot verhooging van ons weerstandsvermogen tegen buitenlandsch geweld, meent hij dat het niet zou aangaan die bevolking eventueel de verdediging te doen voeren, zonder dat deze in tijd van vrede was voorbereid. Geheel vereenigt de ondergeteekende zich met hetgeen in het Voorloopig Verslag is aangevoerd over de waarde van de adviezen en voorstellen van den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal in zaken betreffende de defensie. Nu de noodzaak tot voorbereiding van eene eventueele verdediging van onze Oost-Indische bezittingen, ook door den loop der wereldpolitiek, meer op den voorgrond trad, acht hij het, niet slechts met het oog op eene doelmatige leiding, maar ook met het oog op het vermijden van alle niet bepaald nood zakelijke uitgaven, van groot belang dat de regeering in Indië gevoerd wordt door een Gouverneur-Generaal, die terzake volkomen deskundig is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 124