121
houding met de inheemsche elementen der bevolking onze weerkracht zeer
ten goede zal komen.
Dat ook de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië er ernstig naar
streeft om de militaire uitgaven zooveel mogelijk te beperken, in verband
met de hooge eischen, die ook voor werken des vredes en voor de be
vordering van de welvaart der bevolking aan de Indische schatkist moeten
worden gesteld, werd reeds met dezelfde woorden gezegd en duidelijk aan
getoond, in de geheime nota die der Kamer werd aangeboden bij brief
van den Minister van Koloniën a. i. van 20 September jl.Kab. M18, om
de plannen betreffende de hoogvlakte van Bandoeng en Poeloe-Wé gede
tailleerd uiteen te zetten. Eischen van het legerbestuur, die in de mil-
lioenen guldens liepen, werden door den Landvoogd tot enkele tonnen
gouds teruggebracht en de ondergeteekende, die door zijn vroegeren werk
kring bekend is met de locale gesteldheid van de voor verdediging reeds
ingerichte en overeenkomstig de thans uitgewerkte plannen daarvoor na
der in te richten terreinen, zou het inderdaad onverantwoord achten, in
dien men het liet bij de inrichting der nabij Tandjoeng Priok en Batavia
opgerichte batterijen en er niet op bedacht was om aan de troepen, die-
daar eventueel zullen moeten ageeren, zooals het in de Memorie van
Toelichting der begrooting werd uitgedrukt, „een veiligen terugtochtsweg
naar het binnenland te verzekeren".
Zooals terecht in het Voorloopig Verslag is opgemerkt, beoogt men geenszins
de inrichting van eene reduitstellingdaarvoor zou aan geheel andere eischen
moeten worden voldaan maar streeft men naar eene opschuring van onze
oorlogsvoorraden en van andere onmisbare hulpmiddelen voor de defensie in
een niet aan de kust gelegen, gemakkelijk te verdedigen terrein, dat, indien
het vasthouden der accessen in vredestijd eenigermate is voorbereid, met een
gering aantal troepen kan worden beschermd. Alleen op deze wijze is het
mogelijk met het grootste deel van ons veldleger op te treden, waar dit
vereischt wordt, zonder angstvallig aan de depots gebonden te zjjn.
Men stelt zich voor uitsluitend die werkzaamheden te doen verrichten,
die niet tot oorlogstijd kunnen worden uitgesteld, en de ondergeteekende
meent er in het bijzonder de aandacht op te mogen vestigen, dat de af
wijzing, voor het oogenblik, van 's legerbevelhebbers voorstel om het de
partement van oorlog reeds in vredestijd, over te brengen naar de hoog
vlakte (zie Memorie van Toelichting^ wel een bewijs is, hoezeer er naar
gestreefd wordt" zuinigheid te betrachten. Die overbrenging toch is, van
een militair standpunt beschouwd, meer dan wenschelijk te achten; niet
dan noode vraagt de ondergeteekende daarvoor geen gelden aan, en hij
behoudt zich voor op deze aangelegenheid terug te komen, indien het na
der blijkt waaromtrent inmiddels reeds gegevens bij het Departement van
Koloniën werden ontvangen dat de behoefte aan l'ocaliteit te "Weltevre-