128
slappen ondergrond, van de kustbatterijen (zie Memorie van Antwoord,
1900, bladz. 45).
Voor het andere deel der werken is van marinegesehut gebruik gemaakt.
De voorzieningen voor het bewaren van rookzwak buskruit houden in
geen enkel opzicht verband met de in de Memorie van Toelichting ver
melde wenschelijkheid om de artillerie werkplaatsen naar Bandoeng over
te brengen, voor welke overbrenging de ondergeteekende trouwens meent
dat geen voldoende reden zou bestaan (zie de noot 2 in bijlage A).
Het op de begrooting voor 1901, in onderafdeeling 101, 6, uitgetrok
ken bedrag van f 65 700 is gebruikt voor diverse onvoorziene kleine
werken, opmetingen en waterpassingen; maar in dat jaar ontbrak de
gelegenheid om met den aanleg der schietterreinen te beginnen. Met
dien arbeid, welke zich over een zeer groot aantal garnizoenen uitstrekt,
kon eerst een begin worden gemaakt in 1902 en dezerzijds kan niet
worden aangegeven hoever men het in den loop dezes jaars met het werk
zal kunnen brengen. Bovendien ontbreken bij het Departement van Ko
loniën de gegevens om met eenige zekerheid te kunnen bepalen in hoe
veel garnizoenen nog schietbanen moeten worden aangelegd en wat dit
zal moeten kosten. Onder deze omstandigheden meent de ondergeteeken
de er zich toe te moeten bepalen voor 1903 de gelegenheid te geven om,
daar waar met de inrichting van schietterreinen is begonnen, die werken
te voltooien. Hij trekt daarvoor een bedrag van f 50 000 uit en meent
de verdere behandeling van deze aangelegenheid te mogen verdagen tot
de begrooting van 1904 aan de orde zal komen, opdat eerst nadere in
lichtingen van de Indische regeering kunnen worden verkregen.
De onderafdeeling 108, 6s van hoofstuk II wordt derhalve nog met
f 100,000 verminderd.
De ondergeteekende kan niet met zekerheid zeggen wanneer het baan
vak Lho-Seumawé-Idi gereed zal komen. Alleen is hem gebleken, dat de
met den bouw belaste genie-officier, onder mededeeling dat aan de lijn
met kracht gearbeid wordt, verwachtte, dat de lijn in den loop van 1903
„volledig in exploitatie" zijn al.
Onderafdeeling 110. De voorgestelde reorganisatie van het personeel
van den pharmaceutischen dienst is eigenlijk meer een reorganisatie op
het papier dan in de werkelijkheid. Het geldt hier, blijkens üe Memo
rie van Toelichting, een regularisatie van eenen reeds sedert 1884, bij
wijze van proef, geleidelijk in werking getreden bezuinigingsmaatregel,
welke regularisatie zoo langen tijd werd uitgesteld, juist omdat de Re
geering eerst de zekerheid wilde hebben, dat de vervanging van een aan
tal militaire apothekers door apothekersbedienden in geen enkel opzicht
bezwaar zou opleveren. De ervaring, nu die vervanging grootendeels een