130 te voorkomen en dat de daartoe noodige controle ook van de zijde der officieren van gezondheid behoorlijk kan gevoerd worden. Onderafdeeling 111. Bij Koninklijk besluit van 25 October jl., n0. 39, is de straf van rietslagen, die in het Indische leger alleen nog werd toe gepast bij het strafdetachement te Hgawi, afgeschaft, en zijn, voor de in- gelijfden bij dat strafdetachement, de straften van het Reglement van Krijgstucht vervangen door: a. opsluiting voor den tijd van ten minste twee en ten hoogste acht dagen b. opsluiting voor den tijd van ten minste twee en ten hoogste acht dagen, met verstrekking, om den anderen dag, van water en rijst, in plaats van het gewone voedsel; c. eenzame opsluiting voor den tijd van ten minste acht en ten hoogste acht en twintig dagen, met bepaling, dat den gearresteerde, die zich schul dig maakt aan ongeregeldheden, op bevel van den commandant van het strafdetachement om den anderen dag water en rijst in plaats van het gewone voedsel kan worden verstrekt. Deze bepalingen treden in werking op een tijdstip, dat door den Gou verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zal zijn te bepalen, in verband met de uitbreiding van het aantal strafkamers bij het strafdetachement, waarvoor in onderafdeeling 108, b1 van het aanhangig begrootingsontwerp de noodige gelden zijn uitgetrokken. Het is den ondergeteekende niet duidelijk op welken grond zou zijn aan te nemen, dat het als middel van bezuiniging de voorkeur zou verdienen geneeskundigen, die geen militair zijn, aan de hospitalen te verbinden. Dat die geneesheeren op voor den lande financieel voordeeliger voorwaar den hunne diensten aan den lande zouden willen wijden dan de officieren van gezondheid, is niet waarschijnlijk. Bovendien is het zeer de vraag of de belangen van den soldaat en van den dienst wel gebaat zouden zijn, wanneer men op die wijze een niet-militair element in een militaire in stelling inleidde. Onderafdeeling 114. Op bladz. 99 van het Koloniaal Verslag moest geconstateerd worden, dat de toestand van het leger numeriek allengs iets minder gunstig is geworden. Op dien grond eischt een voorzichtig beleid, vooral met het oog op de operatiën in Djambi en in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, dat in de naaste toekomst zooveel mogelijk gerekend worde op krachtige aanvulling van het leger. Aan de Indische regeering behoort derhalve de gelegenheid gegeven te worden om de be langen der werving ook van Amboineezen en inlanders ijverig te bevorderen. Door de normale legerformatie niet hooger op te voeren dan normale

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 150