OVER DE LEIDING VAN JONGE OFFICIEREN.
Vervolg van blz. 22. en slot.
Is het te groot gewicht hechten aan futiliteiten niet bevor
derlijk om het volbrengen van den plicht aangenaam te maken,
van nog veel meer invloed is ten deze de uit te oefenen controle.
De aan den jongere te stellen eisch, dat hij bovenmatig belang
stelle in het kleine, kan tengevolge hebben hij zijn plicht te
laag bij den grond zoekt, en nimmer zich opwerkt uit sleur of
routine. Yan zoo'n jongere zal nooit een troepenleider in den
waren zin kunnen groeien, en de gouden kraag zal hem later
niet anders dan met behulp van „een gelukkig dienen" ten deel
vallen. Toch zal de ijver van een meerdere, bij diens punc
tueel opvatten van kleinigheden, zekeren eerbied afdwingen, en
den jongere tot aansporing kunnen zijn het ondergeschikte in
elk geval niet te minachten of geheel te negeeren. Een der
gelijk meerdere zal, al maakt hij de plicht van den mindere
niet aangenaam, en dus een geestdriftig uitoefenen daarvan on
mogelijk, toch nog nut kunnen stichten. De superieur echter,
die ten aanzien van de controle niet de juiste maat weet aan
te leggen, kan oorzaak wezen van algeheele verwaarloozing van,
of zondigen tegen den plicht.
Het is niet voor de eerste maal, dat de klacht wordt verno
men: in het leger wordt te veel gecontroleerd. Yan elke sport
van de hiërarchieke ladder druppelt het op de onmiddellijk
onderliggende, zoodat de lagere treden door overmaat van vocht
verwateren en verteren. In waarheid, hoog tijd is het, het te
genwoordige controlesysteem eens voor het voetlicht te halen,
opdat we weten, wat we er aan te danken, en wat te verwij
ten hebben. Nu, wat er aan te danken is, het mag waarlijk
niet veel genoemd worden, omdat het nut van controle slechts
een negatief waardegehalte bevat. Alleen het algeheel gemis
Dl. I 1903. 10