146
alleen het onverbiddelijke, het voor- geen- redeneering- vatbare
behelzen, en geen rekening houden, omdat ze dit niet kunnen,
met de zoo subtiel bewerktuigde ziel van den mensch, die toch
niettemin die voorschriften toe te passen heeft.
Daarom moet een meerdere zich als leider boven de voorschrif
ten weten te plaatsen, wel te verstaan in dien zin, dat hij niet
naar de letter, maar naar den zooveel hooger staanden geest
er van moet handelen. Die geest schrijft hem naast ernst óók
opgeruimdheid voor. Zoolang hij dit niet inziet, of, het inziende,
niet weet toe te passen, is hij niets meer dan een plichtmatig
korporaal, die ontzag wil inboezemen door een barsch of stuursch
uiterlijk. Bij onontwikkelde menschen zal dit nog wel eens
kunnen gelukken, vooral indien deze korporaal zijn eigen plicht
zoodanig ernstig opneemt, dat hij door zijn voorbeeld zijne min
deren als bij suggestie kan laten volgen. Bij officieren moet het
echter bijna altijd mislukken; inzonderheid bij jonge officieren.
Hun zieleleven heeft nog meer opgeruimdheid dan ernst noodig.
Dit is trouwens een eisch, dien de jeugd in het algemeen stelt,
en waaraan men moet voldoen, zal er uit de idealen en aspira
ties van den jongeling een degelijk karakter, en geen vroeg-rijpe
oude-heeren-natuur groeien. Vooral omdat het leger zoo brood-
noodig heeft chefs met gezond ontwikkelde karakters, is het van
zoo'n groot belang er op te letten, wat dan wel bij die ontwikkeling
als ziek-makend geldt. Nu voornamelijk het klinkt mogelijk
vreemd is het te veel dwingen tot ernst oorzaak, dat in het mili
taire menige jonge man vóór zijn jaren oud is. Als luitenant zit
deze reeds den tijd te berekenen, die hem van zijn pensioen scheidt.
Al de veerkracht van geest, en daarmede ook de lust tot han
delen, is te vroeg verbruikt, en soms reeds na een paar jaren of-
ficiersdienst verlamd of verdwenen.
Een ander gevolg van te onvermengden ernst kan zijn, dat de
jonge officier er mede spot of hem ridiculiseert. De ernst staat
in het leven op een hoog zedelijk voetstuk, en, men weet het, al
het verhevene is slechts ééne schrede van het belachelijke ver
wijderd. De meerderen, die dit niet begrijpen, raden we aan eens
in hun herinnering een blik naar achteren te werpen. Zij zullen
dan waarnemen, dat ook zij in hun jonge jaren, de een meer, de
ander minder, zich hebben vermaakt achter den rug der ouderen,